11 september 2011
dienst van de Protestantse Gemeente Sneek in de Oosterkerk
Voorganger: Aart C. Veldhuizen
Organist: Wytze Adema
M.m.v. Fries seniorenkoor o.l.v. Grietje Dam
Hartelijk welkom in de Oosterkerk.
Exact 10 jaar na de aanslagen op de Twin Towers in New York lezen we de woorden die ons door het rooster worden aangereikt en waar Jezus Petrus duidelijk maakt dat hij zijn broeder zeventig maal zevenmaal vergeven moet. Het zal dus over vergeven gaan vanmorgen. Het voelt als een opdracht, maar hoe doe je dat? Of beter gezegd: hoe kom je zo ver?
Een goede dienst gewenst, Ave.
Orgelspel
Aansteken van de kaars.
We zingen Gezang 448.
Voorg: Onze hulp is in de Naam van de HEER
Allen: die hemel en aarde gemaakt heeft
Voorg: die trouw houdt tot in eeuwigheid
Allen: en het werk van zijn hand niet los laat
Voorg: Amen.
Als ons drempelgebed zingt het koor: Be still and know – componist onbekend.
Laat ons bidden:
Eeuwige God,
Vandaag op nine-eleven,
op een dag die weet van haat
en van schreeuwende mensen die van honderden meters naar beneden sprongen
roepen wij tot U
om ieder die radeloos is
en het niet meer weet.
Heer ontferm U, Christus ontferm U, Heer ontferm U.
Op deze dag beseffen we eens te meer
dat mensen elkaar soms zomaar tot het leven staan
en roepen wij tot U:
Heer ontferm U, Christus ontferm U, Heer ontferm U.
En wij, als hele gewone mensen, zijn hier.
Met allemaal verschillende ervaringen.
Misschien vol vreugde,
misschien vol moeite, verdriet en pijn.
Hoe verschillend ook, dit kennen we allemaal,
dat hunkeren naar een wereld waar vrede is,
waar geen geweld maar liefde het laatste woord heeft.
En we kennen ook het niet weten waar je beginnen moet,
daarom roepen wij:
Heer ontferm U, Christus ontferm U, Heer ontferm U.
Wij roepen tot U om de nood van de wereld
en we prijzen Uw Naam.
Want bij U kunnen we terecht.
Uw barmhartigheid kent geen einde.
Koor zingt als Gloria:
Sjong de Hear in nij gesang.
Sjong foar Him dy libben lang.
Gebed.
Met de kinderen.
1e lezing: Ex.32:7-14.
Het koor zingt ‘Lied my, o myn trouwe Heilân’ op muziek van John Hughes.
2e Lezing Mt 18:21-35.
We zingen Gezang 475 (het koor zingt vers 1 en 2, de gemeente vers 3).
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
De preek van vanmorgen cirkelt om de oproep van Jezus om 70 maal 7 maal te vergeven. Ik leg daar een passage uit een boek naast, dat me in de vakantie veel heeft gedaan. Het heet Sneeuw in Afrika en is geschreven door Frans Willem Verbaas. De schrijver, Frans Willem Verbaas, is predikant van de Protestantse Gemeente Schoonhoven en vroeger predikant in ondermeer Akkrum. Twee van zijn boeken gaan over de mensen van een stadje waar een dominee werkt, Abhoven, dat overigens wel wat lijkt op Schoonhoven waar de schrijver zelf dominee is.
De hoofdpersoon in Sneeuw in Afrika is de boekenman Thomas, de antiquair van het stadje. Thomas leest veel, hoe kan het ook anders voor een handelaar in tweedehands boeken. Hij denkt ook veel na. Zijn zoon staat bij hem in de schuld en zelf staat hij in de schuld bij zijn vrouw. Het volgende citaat heeft me ontzettend aan het denken gezet en is voor ons vanmorgen relevant. Luister maar, het gaat dus over Thomas, de boekenman:
“Vergeving had hij altijd een van de vervelendste begrippen uit het christelijke jargon gevonden. Als kind had hij een enorme hekel gehad aan alleen al de klank van het woord; vergeven leek op vergeefs, in vergiffenis zat het woord vergif. Op het gymnasium had Thomas opdracht gekregen een gedicht uit het zijn hoofd te leren. Hij had het gedicht ‘Verzet’ van Marsman gekozen, waarin een stervende man het kruisbeeld uit de handen van een priester slaat die hem absolutie wil geven. De man krijst:
“…… ga weg –
neem mijn laatst bezit niet van mij af:
mijn zonden gaan mee in mijn graf.”
Ja, vergeving had hij altijd iets onnatuurlijks gevonden. En nog steeds. Een mens moest met zijn eigen en andermans fouten leven, erdoorheen gaan, ze een plaats geven, erop reageren, ze corrigeren, maar ze niet vergeten of vergeven. Vergeving was ontkenning en ontkenning was lafheid. Jezus had van vergeving een verbod gemaakt. Zeventig maal zeven maal moest je je broeder vergeven. Wat een onzin. Begrip liet zich gebieden, respect desnoods, maar vergeving niet. Zou Barnard ooit iets over die zeventig maal hebben geschreven? Hij zou zijn boeken er eens op na slaan.” (Uit: Frans Willem Verbaas, “Sneeuw in Afrika”, blz 153-154)
Ik heb lange tijd op die woorden gekauwd. Ik begrijp Thomas eigenlijk wel. Vergeven is zo vaak in de kerk als een gebod neergezet. “Je moet het maar vergeven”. Ja, begrijp me goed, vergeven is iets moois, maar vergeven is geen witkalk waarmee je met een grote kwast een dikke laag latex over iets vreselijks heen smeert, om het er daarna nooit meer over te hebben. Zo niet. Zo is het wel dikwijls gebruikt. Ouders mochten geen aangifte tegen de priester doen die aan hun kinderen zat. Ze moesten hem maar vergeven. Onchristelijk is dat. Een vrouw wiens man is doodgereden door een man uit haar eigen dorp die veel te hard had gereden, kreeg drie dagen later een briefje van hem door de bus: “Wilt u mij vergeven?” Zomaar? Vanuit een briefje? Moet er niet meer gebeuren? Samen gepraat, geschreeuwd, geraasd, gevloekt, gehuild? Moeten eerst alle verwijten er niet uit? Kinderen die geterroriseerd zijn door hun ouders, of mensen die in hun jeugd misbruikt zijn of in hun huwelijk mishandeld zijn, mogen we niet zomaar voorgehouden worden dat ze maar moeten vergeven. Onchristelijk is dat in de richting van de slachtoffers.
De ‘Thomas’ in het boek van Frans Willem Verbaas gaat nog een stap verder. Eigenlijk zegt hij dat vergeving ook onchristelijk is in de richting van de daders. “Een mens moest met zijn eigen en andermans fouten leven, erdoorheen gaan, ze een plaats geven, erop reageren, ze corrigeren, maar ze niet vergeten of vergeven.” Vergeven kan een mens belemmeren om de gevolgen van zijn daden onder ogen te zien. Het belemmert je om verder te groeien. Er moet meer gebeuren, een heel proces van inkeer, van berouw. Er moet gepraat worden, uitgesproken wat het je gedaan heeft en misschien dan ooit eens, misschien dat je dan ooit zover komen kan.
Inderdaad Thomas, in zekere zin heb je gelijk met je tegendraadse gedachten. Je leert van die dingen waarmee je geconfronteerd wordt. Je leert door je fouten heen. Ik vind dan ook dat fouten aan de orde moeten komen, dat ze niet moeten worden dichtgesmeerd, dat ook conflicten niet moeten worden dichtgesmeerd, maar juist moeten worden opengelegd, om verder te komen. Te snel zomaar vergeven kan groei in de weg staan. Vergeven is geen witkalk.
De afgelopen week was Hank Heijn volop in het nieuws. Hank Heijn verloor jaren terug haar man Gerrit Jan Heijn. Gerrit Jan werd vermoord door Ferdi E. die daarna zeven maanden volhield dat Gerrit Jan ontvoerd was. Hank Heijn zegt dat ze Ferdi E. vergeven heeft en schreef daar een boek over. En nu zet ze zich in voor een humaner strafrecht. Ik vind het indrukwekkend. Maar tegelijkertijd wordt de lat wel weer heel hoog gelegd. Want er gaat toch net als met die tekst die we lazen weer de oproep vanuit dat je de ander 70 maal zevenmaal vergeven moet. En is dat wel te doen voor iemand die iets vreselijks is aangedaan? Zij blijkt het te kunnen, maar moet iedereen dat dan ook kunnen? Nee! Vergeven is geen moeten. Het ligt anders.
Het wordt tijd om naar het Bijbelgedeelte te kijken. Jezus vertelt een gelijkenis dat een man 10.000 talenten wordt kwijtgescholden, maar die op zijn beurt een ander een kleine schuld niet kan kwijtschelden. Hem is 10.000 talenten kwijtgescholden. Dat is een onvoorstelbaar groot bedrag. 10.000 talenten zou het jaarsalaris zijn geweest van 300.000 mensen, zeg maar een miljard, een onvoorstelbaar groot bedrag. Waarom noemt Jezus zo’n groot bedrag?
Als we nog wat dichter bij de tekst komen, blijkt er nog iets vreemds aan de hand te zijn. Petrus vraagt: “hoe vaak moet je iemand vergeven?” Jezus zegt: “70 keer zevenmaal.” En daarna vertelt Jezus een gelijkenis die er gek genoeg helemaal niet over gaat hoe vaak je iemand moet vergeven. De gelijkenis gaat er over iemand die een gigantische schuld is kwijtgescholden. Waarom vertelt Jezus dat?
Het zou wel eens kunnen zijn dat het over ons gaat. En over Petrus en de andere hoorders. Het zou wel eens kunnen zijn dat Jezus ons duidelijk wil maken dat wij alles gekregen hebben. De man die 10000 talenten was kwijt gescholden, besefte dat helemaal niet. Herkenbaar is dat. Ons is ook ontzettend veel geschonken en hoe vaak vergeten we dat? Wij leven van wat ons gegeven is, zelfs ons leven hebben we gekregen. We leven van de gave, van de gift. De hersens die ik voor deze preek nodig had, zijn me gegeven en de oren waarmee u me aanhoort zijn u gegeven. Net zoals we deze aarde gekregen hebben.
We lazen het gedeelte uit Exodus. Israël was op weg naar het beloofde land. Veertig jaar later kregen ze dat. Zeker, ze gingen er op werken, het ontginnen, zaaien en noem maar op. Dat was prima. Maar ze moesten goed beseffen dat ze het gekregen hadden. Daarom moesten ze eens per zeven jaar het land braak laten liggen. Een Sabbatsjaar zou dat jaar zijn, een jaar van rust voor het land en een jaar van bezinning voor de Israëlieten. De Tenach vertelt ons dat dit sabbatjaar niet gehouden werd. In 2 Kronieken staat te lezen dat daarom de ballingschap over Israël komt. Nu moet het land 70 jaren braak liggen totdat het land zijn sabbatsjaren vergoed gekregen heeft. Wacht even: dit werpt een nieuw licht op de tekst uit Mattheüs: 70 jaren waren dus nodig om 70 sabbatsjaren alsnog over het land te laten komen. In 70 maal 7 jaren was er dus geen sabbatsjaar gehouden. Daarom moet het land 70 jaar braak liggen omdat er 70 keer geen sabbatsjaar is geweest. Als het land 70 jaar rust nodig had om de inhaalslag te maken, dan moeten de Israëlieten zeventig maal zeven jaar dat gebod hebben genegeerd. De uitdrukking 70 maal 7 maal verwijst dus naar de 490 jaren dat het sabbatsjaar niet gehouden is. Daarmee staat het voor een ontzettend grote schuld, zoals ook de 10000 talenten voor een ontzettend grote schuld staat. Het is ook nog eens een collectieve schuld, een schuld die ontstaan is door de gemeenschap.
Het gaat er dus nog sterker om dan ik aanvankelijk dacht dat het God is die de gever is. En als God zo’n grote schuld kwijtscheld en ons zo veel geeft, mogen wij op onze beurt toch ook wel aan kwijtschelden doen. Nee, niet aan God, maar aan de ander. Je geeft aan God als je aan de ander geeft. Want jij en de ander hebben alles met elkaar te maken. Je bent niet jij, ik ben niet ik, wij zijn geen verzameling ikken. Nee, we zijn een wij, een gemeenschap, een groep mensen die allemaal leven van wat we ontvangen hebben.
Hank Heijn gaat uit van gemeenschap en minder van het individu. In een interview in Trouw van de afgelopen week lees ik:
“De eensgezinde houding die de Noren uitstraalden na de aanslagen van Anders Breivik, op 22 juli in Oslo en op het eiland Utoya, is voor Hank Heijn een bron van inspiratie. “Een les voor de hele wereld”, koestert ze de veerkracht van het Noorse volk na zoveel niet te bevatten moorden, “zo móet het.”
Zij vervolgt: “Premier Jens Stoltenberg was groots. Hij zei dat de straf, die de Noorse samenleving de dader kan geven, bestaat uit nóg meer openheid en nóg meer saamhorigheid. Dan schaam ik me een beetje als we in Nederland alleen maar roepen: ‘strenger straffen’. Het geluid uit Noorwegen had op geen beter moment kunnen komen.”
Zo denken is niet in. Gemeenschapsdenken staat ver af. We kennen elkaar lang zo goed niet meer als vroeger. Je kunt een eenling zijn en blijven, makkelijker dan ooit. Het is vanuit het eenling zijn dat Petrus zijn vraag stelt: “hoe vaak moet ik mijn broeder vergeven, zeven maal?“ Dat is de vraag vanuit het individu geredeneerd, niet vanuit de ander, niet vanuit de gemeenschap en niet vanuit het besef dat wij alles zelf ontvangen hebben als een gift. Het is net als met het land dat vanzelf zijn gaven geeft, dat kun je niet bezitten, zelfs je bezit is uiteindelijk niet van jou. Daarmee komt Petrus met zijn vraag gevaarlijk dicht in de buurt van de slaaf die veel kwijtgescholden is, maar aarzelt of hij een ander een kleine restschuld wel kwijtschelden wil.
Zo moeten we de gelijkenis dus lezen: wij hebben zoveel ontvangen. Het hindert niet als we een ander meer moeten geven dan we van die ander krijgen. Houd toch niet zo vast aan je eigen bezit
en gun je broeder een nieuwe kans. Maar hoe moeilijk is dat…. Ik dreig zo toch weer in de val te trappen dat ik u meegeef dat u maar moet vergeven. Maar ook de opdracht dat u zelfs het allerergste maar moet vergeven, is genadeloos. Uw pijn en uw woede mag er helemaal zijn. Daarom keer ik terug naar het citaat uit het boek dat ik voorlas. Die boekenman Thomas in het boek van Frans Willem Verbaas associeert vergeving met vergif, dat een weg om te leren in de weg staat. Zeker, Thomas heeft daar een punt. Maar ik zou Thomas ook willen vragen om ‘vergeven’ met andere woorden te associëren: niet met vergif, maar met gift, of ondubbelzinniger nog: met gave. Zoiets zei de premier van Noorwegen: “De mooiste straf die we Anders Breivik kunnen geven is dat we een nog opener samenleving worden en elkaar nog meer liefhebben”. En ik heb de neiging om dan ook te zeggen, aarzelend en misschien wat te extreem, maar toch neig ik er toe: “de mooiste straf die we de aanslagberamers van 11-9-2001 hadden kunnen geven was dat we nog meer de andersdenkende waren gaan opzoeken, dat we een nog opener samenleving waren geworden en nog meer met elkaar het gesprek aan gegaan waren, nog meer thee hadden gedronken en vrienden gemaakt over en weer.” Want uiteindelijk is het niet wat je neemt dat de wereld en de ander verandert. Maar wat je geeft. Zo doet God. Als de goede Gever, is Hij immers al eeuwen zo bezig. God geeft maar en God geeft maar. Soms moet Hij daar aan herinnerd worden, zoals in het verhaal uit Exodus dat we lazen, waar God het volk wil straffen, maar waar het Mozes is die God van gedachten doet veranderen. Mozes doet een appèl op de plannen die God had om het volk te vernietigen. “Gedenk toch wat u begonnen was”. En God gaat om. Hij ziet in dat Hij groter kan zijn, door zijn woede en zijn toorn los te laten.
Dat brengt me op het laatste aspect dat ik u mee wil geven. Wrok en woede is vaak erg begrijpelijk. Maar er is ook iets mee dat kwalijk is: wrok en woede kan je kleiner houden dan je bent, het kan je groei in de weg staan. Ter verduidelijking het volgende verhaal van een collega elders uit het land:
“Ik kende een oude dame, wier man tijdens de oorlog tegen de muur was gezet en gedood. Zij verwachtte net een kind. Nooit is bekend geworden wie dat heeft gedaan. Niemand is ervoor ter verantwoording geroepen. Toen ik met haar sprak was ze al een halve eeuw weduwe. Natuurlijk spraken we samen over haar levensgeschiedenis. Ze zat vol boosheid en wrok en zei dat ze het niet kon vergeven. En ze was heel verdrietig. We hebben een paar gesprekken gehad. Ik heb haar verteld dat vergeven niet verplicht is en dat je het soms ook gewoon niet kùnt, vanwege wat jou is gedaan. Maar de belangrijkste vraag die ik haar stelde, was: is er ooit iemand om vergeving komen vragen???
Nee, natuurlijk niet; de dader ‘lag op het kerkhof’ – of niet, natuurlijk. Na een paar gesprekken vertrouwde ze me, want ik kwam niet om haar ertoe over te halen om maar te vergeven en te vergeten (wat sowieso al nooit kan). Toen heb ik het gewaagd haar te confronteren met haar wrok.
Eerst heb ik haar uitgelegd dat ik haar gevoelens en haar reacties kan begrijpen, ook al zal ik nooit kunnen invoelen wat zij heeft meegemaakt. Maar dat ik het zie en het aanvaar. Toen vroeg ik of zijzelf ook zag dat ze gevangene was geworden van haar eigen wrok – hóe begrijpelijk die ook is. Want ze heeft (had) geen concrete persoon om woedend op te zijn, om zich op af te reageren, of om te vergeven. Naamloos, zonder gezicht. Langzaam ging het haar dagen: dat ze zichzelf in die boosheid en wrok gevangen hield. Toen hadden we een gesprek over vergeven en loslaten. Dat het met elkaar te maken heeft, maar toch ook iets heel anders is. Vergeven kon ze niet – maar zou ze dit los kunnen laten, ook zònder te vergeven en te vergeten? Ze kon het niet, zei ze, het was te moeilijk. Een of twee zondagen later komt een diaken na de dienst naar mij toe: “Kijk, dit briefje zat in de collectezak”. En daar stond op: ik wil loslaten. Toen wist ik genoeg.”
Er is vanmorgen veel om over na te denken. Er is ook veel om te danken. Zo danken wij vandaag Mozes, die God van zijn woede en toorn afhield wat ons leert dat wrok ook ons niet verder brengt. We danken Jezus die dat zelf ook met zijn leven en sterven heeft laten zien. We danken God om mensen die laten zien wat vergeven is, mensen als Hank Heijn en zoveel anderen. Maar we danken God ook om romanfiguren als de boekenman ‘Thomas’, die ons de ogen opent dat vergeven nooit alles zomaar weg mag smeren, omdat het groei in de weg kan staan. En we danken God onze HEER, die ons in het leven heeft geroepen, die van loslaten, van kwijtschelden en van nieuwe kansen geven zijn levenswerk heeft gemaakt. En maakt. Want U mag opnieuw beginnen. En ik ook. Telkens weer.
Lof zij U Christus, in eeuwigheid. Amen.
Koor: Jubilate Deo – W.A.Mozart
Eeuwige God,
Als liefde dan het antwoord is,
geduld en mildheid,
wie zijn wij dan?
Mensen vol andere gevoelens,
ongeduldig en bij vlagen vol wrok.
Ga ons voor, mild en vol liefde,
en leer ons er iets van
wat ook in Jezus was,
zo bidden wij: ………..
Waar Jezus de weg van de minste gaat
en U Uzelf telkens weer wegschenkt,
spreken we hier uit dat het zo moeilijk is om op die hoogte te komen.
Soms is er gewoon te veel gebeurd,
zoveel dat een oproep tot vergeven onbarmhartig klinkt.
Dat niet wrok en woede ons laatste woord is,
maar dat er ruimte komt,
om verder te komen.
Zo bidden wij: ………..
Wij bidden U voor de vele slachtoffers.
Voor hen in onze stad
in onze straat
en in onze familie
die onrecht is aangedaan.
Voor mensen die mishandeld zijn,
misbruikt
en voor nabestaanden van een ongeluk waarbij een schuldige valt aan te wijzen,
of zelfs dat niet.
Help ons de ander te zien,
de ander niet voor te schrijven wat ze doen moet,
maar nabij te blijven,
zo bidden wij: …………
Onze Vader….
Collecte.
Slotlied: Gezang 430 vers 1, 5, 6 en 7.
Zegen.
Orgelspel.