Wir waren dabei. (Geschreven voor kerkbladPS, pinksteren 2010)
Zondag 2 mei – Bremen.
De Domkerk van Bremen heeft van buiten een imposant uiterlijk. Zoals zoveel Duitse kerken staat hij in de steigers. Vanaf ons plekje op het prachtige Marktplein kijken we tegen beide torens aan, twee torens zoals onze Martinikerk die vroeger ook kende. De ene toren is helemaal ingepakt. De torenhoge steiger is aan de buitenkant dichtgemaakt. Waarschijnlijk voor de veiligheid. Tegelijkertijd is die torenhoge steiger één groot aanplakbiljet. Het bevalt me wat er op te lezen staat: ‘Dom-muziek in het hart van de stad. Donderdag Motetten. Oratoria en Cantates in de eredienst.’ Het is zondag. De tweede Hanzestad is bereikt. We weerstaan de verleiding de kerk binnen te gaan. We moeten verder. Ik kan me voorstellen hoe het er binnen aan toe zal gaan. Daarbinnen wordt de lofzang gaande gehouden, ongetwijfeld door topmusici. Maar wij zijn er niet bij. We moeten verder.
Zondag 9 mei – Stralsund.
Een week later zijn we te gast bij een viering van Schrift en Tafel van de Nikolaigemeinde in de Nikolaikirche. De kerk heeft geen verwarming. Het is er een graad of zeven, maar de dienst is warm. Een rijke liturgie en muziek uit de mond en vingers van de fantastische cantor-organist Matthias Pech. Dominee Annekatrin Steinich verwoordt onze fietstocht als een gebed met onze benen. Zo geeft ze woorden aan wat ik nog niet bedacht heb. Er zijn zo’n 30 mensen in deze prachtige en gigantische oude kerk. Daarvan blijken er behalve wij zo’n kleine 20 toerist te zijn. Uit de eigen Nikoleigemeinde zijn er zes leden in de kerkdienst aanwezig. Ik breng er de groeten over van onze Protestantse Gemeente. Henk Kouwenhoven vertelt na afloop bij de koffie over het Edukans-project in Sneek voor de zes kerkleden die daarvoor nog even in de koude kerk achterblijven. Omdat er van de diverse bakplaten veel gebak over is, krijgen we 32 stukjes mee, voor in de auto terug naar Sneek. Voor ieder acht. Ook in Stralsund vragen ze zich af hoe het verder moet. Straks zijn alle kerken daar gerestaureerd, maar gaat er niemand meer heen. Zes kerkgangers uit de eigen gemeente. Toch maakt het me ergens ook warm. Die zes, die voorganger en de cantor-organist, houden de lofzang gaande in het hartje van de stad. En wij zijn daarbij.
Zondag 2 mei – Bremen.
Terug naar een week eerder in Bremen. Het plein voor de Dom is druk. De twee torens, één ingepakt en één niet, torenen hoog boven alles en iedereen uit. Zoals het hoort. Boven het geroezemoes staat aangeplakt hoe de lofzang gaande wordt gehouden in het hartje van de stad op donderdag en zondag. In deze wereldstad zullen er wel meer dan zes kerkgangers komen, vermoed ik. Maar nu hebben we er alleen maar even oog voor, geen oor. We drinken en eten wat en klimmen dadelijk weer op de fiets.
Opeens valt mijn oog op een man in het midden van het plein. Hij was me nog niet eerder opgevallen. Hij heeft een zwart leerachtig pak aan, draagt een gordel met een soort tas eraan en heeft veel duivenpoep op zijn hoofd en in haar en kleren. Hij lijkt in de war. Onafgebroken roept hij over het plein, af en toe onderbroken door even adem te halen, met zijn ogen te knipperen en te schokschouderen. “Gesegnete Tag, gesegnete Tag, gesegnete Tag. Wir waren dabei, wir waren dabei, wir waren dabei.” En veel onverstaanbaars over God met zijn vinger omhoog gewezen. Zijn stem klinkt alsof hij daar de hele dag, de hele week, het hele jaar, zijn hele leven al mee bezig is. Niemand trekt zich iets van hem aan, niemand kijkt hem zelfs maar aan. Hij roept verder. Het beeld van Jeremia komt bij me boven, hoewel die voor zover ik weet niet in de war was. Wat absurd dat die man daar op het drukste plein in deze gigantische stad alleen maar staat te schreeuwen, uren lang, en dat iedereen doet alsof hij niet bestaat. De man staat symbool voor de kerk, die doorgaat. Zo zullen we dat een week later zien in Stralsund waar zes gemeenteleden ons in de eredienst ontmoeten in het hartje van de stad. Dat stugge doorgaan moet alles te maken hebben met het vertrouwen dat het ook maar met een handjevol begonnen is in die zaal in Jeruzalem op de eerste Pinksterdag. In het vertrouwen op de Geest die niet zal uitblijven.
Ik kijk nog eenmaal naar de twee torens van de Domkerk die met hun punten naar de hemel wijzen zoals wijsvinger van de man buiten op het plein. De ene toren lijkt op een raket die pal voor een lancering ook altijd zo is ingepakt. Ergens hoor ik aftellen: „Zehn, neun, acht, sieben, sechs, fünf…….“ Bij nul komt er met kracht wind en vuur naar buiten. Uit de steiger werkt zich eerst langzaam maar dan steeds sneller de toren naar boven, recht omhoog, in een bal van vuur. Op het plein is in één klap alles veranderd. Met open mond staat iedereen omhoog te kijken. De kerkmensen verschijnen ook allemaal op straat, violisten met hun instrumenten in de hand en de dirigent met de partituur onder zijn arm. Iedereen kijkt omhoog naar de tong van vuur die we alleen nog maar in de hoge kunnen zien. En die steeds kleiner wordt. Op de plaats waar de toren stond, is een opening ontstaan. Een opening waar je niet omheen kunt. De opening trekt naar het binnenste van de kerk, het hart van de kerk in het hart van de stad. De verwarde man doorbreekt de stilte. Hij is op een stoel gaan staan en begint opnieuw te roepen, maar nu anders dan eerst. Nu vernieuwd, vol vuur. Hij wijst naar de kerk en wijst omhoog naar de toren die de ruimte in gelanceerd is en waar alleen nog maar een streepje vuur van over is. En hij roept: “Wir waren dabei! Wir waren dabei!”
Aart C. Veldhuizen