Bethelkerk Leerdam, 30 oktober 2016.
Voorganger: Aart Veldhuizen
Organist: Janko Fraanje
Orgelspel
Afkondigingen
Zingen: Lied 212
Bemoediging en groet
Zingen: Psalm 130 vers 1 en 2
Gebed om ontferming, afgesloten door het zingen van Lied 301k (I – voorganger, II – allen)
Eeuwige God,
hoe ons leven ook is en in wat voor stemming we hier ook zijn,
we kennen allemaal van die momenten
dat het op ons af komt dat we verkeerd hebben gedaan,
te kort geschoten zijn.
Het leven kan ons zo overspoelen
dat we er zomaar voorbij leven aan wat werkelijk belangrijk is
en wat werkelijk uw Rijk dienen zou.
En op momenten dat we stilstaan
de krant lezen
het journaal zien
kan de moed ons in de schoenen zakken
en weten we niet hoe het verder moet met ons
en met deze wereld,
met al die plekken op deze wereld
waar voortdurend alle hoop in puin geschoten wordt,
waar de morgen verder weg is dan ooit
en steeds weer een pikdonkere nacht over alle dagen ligt.
En daarom,
om al wat op ons af komt
en waar we geen raad mee weten,
roepen wij tot U:
zingen: Lied 301k
Want wij weten het: bij U kunnen we terecht.
Uw barmhartigheid kent geen einde.
U bent te prijzen tot in eeuwigheid. Amen.
Zingen: Lied 304 als glorialied
Gesprek met de kinderen:
Ik ben 53, hoe oud ben jij? Hoe oud wil je worden? Hoe zou het zijn om oud te zijn?
Zingen: Licht van Pasen
Inleiding op de lezingen:
We gaan het verhaal lezen waar Elia dood wil. Hij is levensmoe en vindt dat zijn leven voltooid is. Hij verlangt ernaar om te sterven. Daarnet is die grote confrontatie geweest met de priester van de Baäl op de Karmel, waar de offers voor de Baäls niet werden aangestoken, maar het kletsnatgemaakte offer van de HEER wel. Een enorme triomf.
En daarmee was de droogte voorbij, het begon heilzaam te regenen. Te stortregenen zelfs. Maar dan gebeurt er iets waardoor Elia niet meer verder wil. Het is genoeg geweest in zijn ogen. Daar gaat de preek over.
De lezing uit het evangelie is de gewone evangelielezing van deze zondag, het verhaal van Jezus’ ontmoeting met Zacheüs. Zacheüs klimt in de boom omdat hij Jezus wil zien. Want hij is klein, zo staat er. Of het Zacheüs is die klein is, of Jezus, staat er niet bij. Het kan allebei. Zacheüs wordt vaak klein afgebeeld. Maar in mijn verbeelding is Jezus klein en dat vind ik eigenlijk veel mooier. Want in het kleine en het op het oog geringe maakt God telkens weer een nieuw begin. Tussendoor zingen we coupletten van Lied 542
1e lezing: 1 Koningen 19:1-8
Zingen: Lied 542 vers 1, 2 en 3
2e lezing: Lucas 19:1-10
Zingen: Lied 542 vers 4
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
We leven in een tijd waarin we het leven vrijwel eindeloos kunnen rekken, en ik vind het dan ook goed dat er mogelijkheden zijn om dat leven te beëindigen als het leven ondraaglijk is geworden. Er zijn omstandigheden waar het lijden zo zwaar is dat het een daad van barmhartigheid kan zijn om het leven daadwerkelijk te laten stoppen. Maar het wetsvoorstel van minister Schippers over een vrijwillig levenseinde bij een voltooid leven stuit me tegen de borst.
Eerst dit: wanneer is een leven voltooid? Moet ik voltooid lezen als af? Goed? Dan klinkt het Bijbelse woord tov daarin mee: goed, het woord dat steeds in het scheppingsverhaal klinkt: en zie, het was goed. Maar bij voltooid leven gaat het dan niet over het huidige leven, maar gaat het over het leven dat achter de rug is: kijk dan toch dokter, hulpverlener, het is goed geweest. Maar nu niet meer! Het is goed geweest.
Vreemd dat dat voltooid genoemd wordt. Het gaat eerder om een leven dat ‘op’ is.
In het verpleeghuis Bloemkamp in Bolsward waar ik werk, wonen 180 mensen. Zij hebben zorg nodig, erg veel zorg. Ruim de helft van hen is niet meer wilsbekwaam, maar leidt in ernstige mate aan de ziekte van Alzheimer, dementie en ook wel Huntington. Met een gedeelte van hen is nauwelijks contact meer te maken. Het is ontluisterend, hoe goed en warm de zorg ook is. We zoeken samen met hen of hun familieleden naar een manier waarop ze hun leven vorm kunnen blijven geven op een manier die bij hen past. Als geestelijk verzorger zie ik maar al te zeer hoe ontzettend belangrijk dat is.
Ik voer gesprekken met iedereen die dat wil. Over het leven. Met mensen die dat nog wel kunnen verwoorden gaat het heel vaak over de vraag: wat is mijn leven nu nog? Wat een desillusie is het voor de meesten van hen. Nee, nog acht jaar in het verpleeghuis staat niet in het levensverhaal dat je voor jezelf had uitgedacht, hoe goed de zorg en aandacht in het verpleeghuis ook is. We zeggen vaak tegen elkaar: de mensen die bij ons komen wonen, zijn veelal te laat.
Elia wil dood. “Het is genoeg geweest, Heer”.
Het is de profeet Elia die het zegt. Hij heeft zich neergelegd. Het leven is hem te zwaar geworden. Waar van andere Bijbelfiguren wordt gezegd dat ze ‘oud en van het leven verzadigd’ sterven, is Elia levensmoe. Maar fysiek nog springlevend.
Dat kan. Dat het je allemaal te veel wordt. Dat je er de zin niet meer van in ziet. Dat je wilt dat het leven stopt. Er is zoveel gebeurd. Zijn steeds weer terugkerende protesten tegen het bewind van koning Achab. Vooral de wrede daden van Achabs vrouw koningin Izebel hebben hem uitgeput. Geen mensenleven telt er voor haar. Ze sleept de koning daar in mee. Elia heeft gezien hoe Izebel een godsdienst Israël binnenbracht die mensonterend was. Met Gods hulp is Elia erin geslaagd om de Baälpriesters te verslaan. Maar nu heeft koningin Izebel het op hem gemunt. Hij kan niet meer. Hij is op. Het komt op hem af hoe nutteloos het allemaal is wat hij heeft gedaan en wat hij mogelijk nog zou kunnen doen. Het leidt tot niets. “Het is genoeg geweest, Heer. Neem mij weg.” En dan graag voordat koningin Izebel dat doet.
Izebel heette waarschijnlijk oorspronkelijk Izebùl. Dat betekent ‘gèèn prins’. Je hoort er de teleurstelling in dat er een meisje is geboren en geen jongen, geen prins en troonopvolger, maar een prinsès, die alleen maar kon worden uitgehuwelijkt. Het verklaart haar dadendrang, haar autoritaire optreden, alsof ze iedereen moet bewijzen dat ze wel degelijk macht heeft. Ze is het spoor totaal kwijt. Alle menselijkheid treedt ze met voeten.
Daarom heeft men haar later niet Izebùl maar Izebèl genoemd, I komt van eiland en zebèl betekent stront. Stront-eiland. Drek-eiland. Mesthoop.
Ik moet bij Izebel vaak denken aan ons woord zeepbel waar haar naam zo mooi op rijmt. Alleen uiterlijk vertoon telt, verder niets. Van buiten glimmend, verleidelijk, pracht en praal. Van binnen is er helemaal niks. Maar erge is: die Izebel wint telkens weer.
Elia wil niet door Izebel niet verslonden worden. Hij heeft telkens weer een ander geluid laten horen. Maar hij voelt zijn krachten afnemen. Hij trekt het niet meer. Izebel komt steeds weer terug. Zijn werk is nutteloos gebleken. Het is genoeg geweest. Zijn leven is voorbij. Hij zou wel willen dat er een wet was dat er een stervenshulpverlener zou komen die zich over zijn doodswens zou komen buigen en die hem zou helpen om te sterven. Hij zou willen dat de aangekondigde wet over een voltooid leven al lang een wet van Meden en Perzen zou zijn, of liever nog een wet van Meten en Persen. Maar zover is het nog niet. Hij zoekt daarom zijn toevlucht in de handen van de HEER. God de HEER als stervensbegeleider: “Het is genoeg geweest, HEER!”
Je staat erbij, bij Elia, en bij anderen die ik elke avond bidden dat ze niet meer wakker hoeven te worden. Je gunt het hen. Ik grijp naar het liedboek, sla het open bij Lied 246b en lees het zesde couplet voor, het lied dat ik vaak voorlees als mensen het verlangen uitspreken om te sterven of denken aan euthanasie:
“Geef dat wij zonder lijden
uit deze wereld scheiden,
geef ons een zachte dood.
Hebt Gij ons weggenomen,
doe ons dan tot U komen,
o onze Heer en onze God.”
Niemand wil sterven vol pijn. Dan is een zachte, goede dood (= eu – thanatos) wenselijk. Dat woord komt in ons liedboek voor. In onze tijd is daar een wettelijke regeling voor ontworpen voor als het lijden te groot wordt: euthanasie. Maar Elia voldoet niet aan die criteria. Er is bij hem geen sprake van ondraaglijk en uitzichtloos lijden, tenminste niet in medische zin. En toch wil hij sterven. Hij is levensmoe. Het is misschien ooit wel goed geweest, maar nu niet meer.
En dan krijgt het verhaal een veelzeggende wending. Een engel raakt hem aan. Geen doodsengel, maar een engel die hem wat laat eten. Ik zie Elia overeind komen als zo’n oude man in het verpleeghuis. Hij eet wat en drinkt wat. En zakt dan weer terug en slaapt weer in. Maar de engel houdt vol, komt opnieuw:
“Sta op en eet wat, anders is de reis te zwaar voor je.”
Elia staat op, eet en drinkt en loopt vervolgens veertig dagen en veertig nachten door de woestijn tot hij bij de Horeb komt. Daar komt God tot hem. En Elia kan verder.
Dat is mooi. Kunnen we dat hier en nu ook organiseren? En daar een wet van maken?
Het is een engel die komt. Een engel is in onze voorstellingen gemaakt tot een hemelse figuur, maar het woord engel betekent in eerste instantie heel gewoon bode, boodschapper. Deze engel, deze bode, komt hem bijstaan en maakt hem duidelijk: “Elia, het is niet over en uit. Er is ook voor jou een weg”.
Zou het?
Marten was een bijzonder mens en verloor zijn vrouw. Hij sliep in de woonkamer naast haar waar ze lag opgebaard. In haar stoel bleef jarenlang een heel grote foto van haar staan. Marten rouwde en rouwde. En op een keer vroeg hij me:
“Is het zonde als ik er een eind aan maak Aart?”
Ik keek hem aan, geschrokken. Niet geschrokken door die vraag, maar geschrokken dat ik de diepte van zijn verdriet blijkbaar toch niet goed gepeild had. Nadat we daarover spraken en hij me duidelijk maakte hoe diep het hem zat, stelde hij me nogmaals die vraag:
“Is het zonde als ik dat doe?”
God zou dat geen zonde vinden in de betekenis zoals we dat woord vaak gebruiken. Maar ik vertelde hem wel dat ík het zelf zonde zou vinden, omdat ik hem zo’n bijzondere man vond en het zonde zou vinden als hij er niet meer zou zijn.
Weet u, het leven van onze geboorte tot aan onze dood verloopt in twee helften. De eerste helft is de helft van de opgang. Je groeit op, wordt groot, gaat naar school, studeert, krijgt werk, en zo maar door. Dat is de opgaande lijn. Maar dan komt de neergaande lijn. Je lichaam en je geest willen niet altijd meer zo makkelijk. Je wordt grijs, er komen gebreken, het werk stopt, je hebt hulp nodig, mensen om je heen vallen weg en je wordt zelf ook hulpbehoevend.
In onze cultuur gaat het altijd maar om de ene helft van het leven, om de opgaande lijn. En alles moet altijd maar groeien en we raken in paniek als de economie niet meer groeit, of de kerkgang, of ons denkvermogen. We willen groot zijn. En ook Jezus moet groot zijn, laat Zacheüs dan maar klein zijn. Want groot, sterk en gezond, dat is belangrijk. Leven moet geleefd worden, groots en bruisend: gij zult groeien en sterker worden!
We leren ondertussen in een rap tempo af dat het er in het leven om gaat dat je leert met je beperkingen om te gaan. Want die komen er als je het beleven mag onherroepelijk.
God komt in de gestalte van de minste. Ook daarom kijk ik anders naar ziek zijn en gezond zijn. Daarom zeg ik: ziek zijn is niet dat iemand een kwaal heeft. Nee, iemand is ziek als hij of zij nog geen manier heeft gevonden om met die kwaal om te gaan. Je bent pas gezond als je met je kwaal hebt leren omgaan. Want daarover gaat het in het leven: leren omgaan met je beperkingen en je tegenslagen. Dat is ongeveer mijn werk in verpleeghuis en kerk.
We komen daarmee bij de kern van mijn moeite met het wetsvoorstel. Willen we nog wel patiënt zijn? In de zorg heeft het woord ‘patiënt’ afgedaan vanwege de betutteling van: ‘wij weten wat goed voor u is’. Onder druk van de marktwerking spreken we tegenwoordig van cliënten in plaats van patiënten. Maar het woord patiënt is zo’n mooi woord. Het komt van dulden, passief worden, je laten verzorgen, je laten behandelen. Willen we dat wel? Ik denk het niet. We kiezen we als het erop aan komt voor slechts die ene helft van het leven, voor die van opgroeien, ontwikkelen, van nut zijn, cliënt zijn, sterker worden. Die andere helft duwen we zo lang mogelijk van ons af: minder worden, gebreken krijgen, ziekten, patiënt zijn, sterven. Het is dan ook veelzeggend dat we niet meer van patiënten maar van cliënten spreken in de zorg.
Maar als we de andere helft van het leven wegduwen, de helft van minder worden en inleveren, lijken we meer op Izebel dan ons lief is. Dan lijken we ook iets te hebben van Izebel, die zeepbel, waarin het alleen maar om de buitenkant gaat. Nee, dan is ons leven nog lang niet voltooid.
Als ik als gezond mens in het verpleeghuis rondloop, zie ik mensen die er veel gezonder aan toe zijn dan ik. Het zijn mensen die zich het patiënt-zijn hebben aan geleerd, die passief zijn geworden, zich laten verzorgen, behandelen. Die kunst beheers ik lang zo goed niet als zij. De meeste cliënten in het verpleeghuis waar ik werk zijn daarom veel gezonder dan ik. Ik kan van hen leren. En ik help hen daarbij.
Zo komt er een engel bij Elia. De engelen komen bij je langs als het zwaar is, ze komen aan je bed, ze bellen aan je deur. Ze helpen je, luisteren naar je. Ze keuren je wens om te mogen sterven niet af, beginnen niet meteen met het vingertje te zwaaien dat God het verboden heeft, maar ze luisteren. Ze luisteren echt. En zo helpen ze je om je leven nieuwe inhoud te geven om je ondanks je kwaal gezond te laten zijn.
Dood willen is niet verkeerd. Het verlangen om te sterven kom je in vele Bijbelverhalen tegen en is van alle tijden. De doodswens van Elia en anderen wordt in de Bijbel niet afgekeurd. Leven kan nu eenmaal diep zijn en zwaar. Er is moed voor nodig, kracht en geduld. Want er kunnen in een leven verschrikkelijke dingen gebeuren en soms is het keihard om opnieuw te moeten leren dulden. En dat is ook zwaar, ontzettend zwaar en wordt door die malle jongerencultuur waarin we leven nog veel zwaarder gemaakt. Want het lijkt wel onze diepste angst dat ons leven geen nut meer heeft, dat we niet meer nodig zijn. En zo’n leven noemen we dan met een versluierend woord: voltooid. Maar precies dat woord vertolkt de diepe angst voor die andere helft van het leven, de helft van inleveren, minder worden. Blijkbaar vinden we het belangrijk om nuttig te zijn, productief te zijn en kunnen we het niet verdragen als er een periode komt dat we dat niet meer zijn.
Maar weet u, het geheim van het geloof is nu juist dat het er niet om gaat dat wij nuttig zijn, maar dat God ons leven nut geeft. Daarom is er bij Elia een engel die hem weer overeind helpt. En daarom komen er engelen in uw leven als het begin van een nieuwe weg.
Vanuit het verhaal van Elia kom ik in mijn nadenken over het wetsvoorstel over een vrijwillig levenseinde bij een voltooid leven, tot drie oproepen.
De eerste oproep is: laten we leren om met onze beperkingen, ook die van niet meer nuttig zijn, om te gaan. Als je dat geleerd hebt, kom je in de buurt van een voltooid leven.
Mijn tweede oproep is deze: laten we geen ‘stervenshulpverlener’, maar een engel zijn voor elkaar, die de vraag van de ander uiterst serieus neemt en niet weg smeert onder een stroom woorden, maar die echt kan luisteren.
En mijn derde oproep is gestoeld op wat in ontzettend veel Bijbelverhalen en levenslessen tot ons komt. Het is deze: zelfs in de diepte…. Nee sterker nog: juìst in de diepte, leef je het meest intens. Ja, het is juist in de diepte waar je het leven op zijn puurst beleeft, juist daar waar het zeer doet, waar het wringt, waar het benauwd is, besef je op geen ander moment dat je werkelijk leeft. En juist in die diepte bespeur je welke mensen, welke engelen, er wèl voor je zijn. Al zeg ik dit met schroom, want dit zijn woorden die zeer kunnen doen, alsof ik je diepte niet wil zien. Ik heb natuurlijk als gezond mens ook wel gemakkelijk praten en dat besef ik heel goed.
Zo gaan wij de weg van ons leven. Zeker, het leidt tot de dood, onherroepelijk. Leven is nu eenmaal een ongeneeslijke ziekte die eindigt met de dood. Daar ontkom je niet aan. De vraag is alleen: hoe ga je daar dan mee om?
Ik weet niet hoe ver ik ben. Ik ben nog behoorlijk fit. Ik weet niet hoe het zal zijn als ik helemaal aan de zelfkant van afhankelijkheid kom te staan, of ik dan werkelijk kan dulden, patiënt durf worden. Maar ik vertrouw op het verhaal van Elia en op al die andere verhalen uit verleden en heden. Dat je niet alleen bent. Dat er mensen zijn als engelen. En dat zo God met je mee gaat.
En dan, als ik dan mijn laatste ogen sluit, dan pas, als ik geleerd heb om het uit te houden, om te vertrouwen, verder te gaan, geholpen te worden, dan pas zal mijn leven voltooid zijn.
Zo mag het zijn.
Zingen: Lied 807
Collecte
Gebeden, waarbij we telkens zingen Lied 367e.
Eeuwige God,
U danken wij om wat ons gegeven wordt: het leven, de groei en bloei, de ruimte, de adem waaruit we bestaan. Wij noemen voor U die mensen voor wie het leven een last geworden is, ademhalen een marteling, de kamer of zelfs hun lichaam een gevangenis. Geef hen mensen die er werkelijk voor hen willen zijn, inclusief hun diepste nood. Zo bidden wij:
Zingen Lied 367e.
U danken wij om wat ons nog meer gegeven wordt: het klimmen van de jaren, het toenemen van wijsheid, van geduld.
Wij gedenken hen die die kant van het leven niet hebben kunnen bereiken omdat de dood eerder toesloeg. Voor hen die rouwen, een geliefde, een kind, moeten missen, bidden wij. Dat er engelen voor hen zijn en dat wij zulke engelen zijn, zo bidden wij:
Zingen Lied 367e.
Wij komen tot U omwille van hen die op hoge leeftijd zijn gekomen, of in een slopende ziekte hun einde voelen naderen. Wij leggen hun nood voor U neer, de moeite die het kost als zovelen in je omgeving zijn weggevallen en het leven zo beperkt geworden is.
We bidden U voor allen die werken in de zorg en voor hen die daarvoor gelden beschikbaar moeten stellen. Wij bidden U voor de discussie die er rond gaat over het vrijwillig levenseinde bij wat men een voltooid leven noemt, gesprekken die zo snel op een steeds hogere toon en steeds zwaardere verontwaardiging worden gevoerd. Help ons om vooral te luisteren naar elkaar, zo bidden wij:
Zingen: Lied 367e.
Zingen: Lied 422
Zegen.