Jesaja 55 en Marcus 1

Jesaja 55 en Markus 1,1-13.

Vaak is het goed om éen van de twee lezingen centraal te stellen en de andere te laten liggen. Hier bekijk ik beide gedeelten vanuit de centrale vraag: over wie gaat het? Zo springen de verschillen in het oog, maar zeker ook wat beide lezingen met elkaar verbindt.

Jesaja 55 – over wie gaat het?

In Jesaja 55 is een profeet aan het woord die het roepen van een waterverkoper nabootst. Gezien de uitroep is het betreurenswaardig als je niet op het aanbod ingaat. Het is gericht tot dorstigen, tot hen die geen geld hebben. De ballingen in Babel worden daarmee aangesproken. Hun toekomst is weggeslagen. Slechts het verleden is er nog om in te leven. Jesaja 54 spreekt hen aan als de onvruchtbare, de ellendige, de door de storm voortgedrevene en de ongetrooste.

Waar het in het eerste vers gaat over het kopen om niet, richt de profeet zich in vers 2 zich tot hen die geld afmeten voor wat geen brood is. Mogelijk doelt hij op mensen die hun toevlucht zoeken in Babylonische goden, of zichzelf uit de ballingschap proberen te redden. Wanneer ze zich omkeren, zal JHWH met hen een eeuwig verbond sluiten. Dat verbond zal een herstel zijn van het verbond met David.

Davidisch.

De Davidische dynastie is verdwenen, maar in vers 4 vervolgt de profeet: Zie, Ik heb hem tot een getuige voor de volken gesteld…… Het gaat hier over David, oftewel: de Davide. We hebben hier te maken met een Davidische profetie. Er zijn exegeten die in het hem de lijdende knecht van JHWH willen zien, waarbij het thema van Jesaja 53 weer wordt opgepakt, maar we hebben hier niet te maken met iemand die vervolgd wordt en dient, maar met één die vorst en gebieder zal zijn. Temidden van het uit elkaar geslagen en weggevoerde volk wordt geprofeteerd over een nieuwe Davide, met wie JHWH een eeuwig verbond beginnen zal. De kring wordt breder dan het volk Israël getrokken. JHWH zegt hiermee toe dat Hij de beloften alsnog ten gunste van zijn volk zal inlossen.

Over wie het gaat? Het zou Kores (45:1) kunnen zijn, hoewel daar vooral Messiaanse en geen Davidische termen worden gebruikt. In elk geval gaat het om een koning, een vorst die het volk voorgaat zoals het Davidische Koningshuis (had moeten doen) in eenheid met JHWH.

Waar David in vers 4 en 5 rechtstreeks wordt toegesproken (enkelvoud!), is in vers 6 en 7 het adres de Davide en heel het volk. Zij worden aangesproken als de goddeloze, die de HEER moet zoeken en zijn weg moet ijken. Weg van het verkeerde spoor waarop ze zijn doodgelopen en waarmee het verbond verzaakt is. Terugkeer is nu noodzakelijk. Wanneer zij God zoeken zal Hij zich over hen ontfermen. Deze belofte wordt het woord genoemd. Het houdt eeuwig stand (40:8), en wordt niet herroepen (45:23).

Markus 1: over wie gaat het?

Begin van het Evangelie van Jezus Christus, zo staat er als een plechtig opschrift te lezen. Evangelie is een sleutelwoord in het Markus-evangelie. Heel dit geschrift is er op uit om te vertellen wie deze Jezus Christus is. Het beeld dat de auteur opneemt uit Deuterojesaja is dat van de roepende in de woestijn, waarna hij in één adem Johannes de Doper op laat komen. Het spreekt vanzelf dat Johannes de Doper dus als een woestijnbewoner gekleed (of: behaard) is en van sprinkhanen en wilde honing leeft. Deze woestijnbewoner doopt in de Jordaan onder belijdenis van zonden. En tegelijkertijd vertelt Johannes van één die komen zal, groter dan hij, die zal dopen met heilige Geest, waarbij de lezer na vers 1 allang weet dat dit Jezus Christus is.

Dan komt Jezus. Uit Nazaret. Na lezing van Jesaja 55 valt op dat deze Jezus in het Markus-evangelie niet van Davidische oorsprong is. Ook komt hij in Markus niet uit Bethlehem, maar uit Nazaret. Het is zeker met deze lezingen onjuist om de Jesaja-tekst zomaar op Jezus te betrekken. Jezus verlaat Nazaret, of beter gezegd Galilea, om gedoopt te worden door de roepende in de woestijn. Direct daarna vertrekt hij weer naar Galilea. Van een protest van Johannes de Doper lezen we niets, maar de hemel laat wel van zich horen. En hoe! Als Jezus opkomt uit het water, scheurt de hemel. In Matteüs 3:15 openen de hemelen zich, dat is een visionaire toestand. Hier bij Markus scheuren de hemelen. Deze uitdrukking komen we tegen in Psalmen en Profeten en duidt op een reddend nabij komen van Godswege. Alsof de hemelen God zelf niet langer tegen kunnen houden…

Zoon van God.

Een duif daalt af en er klinkt een stem uit de hemelen: Gij zijt mijn zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen. Jezus Christus is zoon van God. Dat hebben diverse handschriften al bij het eerste vers vermeld en onduidelijk is of dat een toevoeging, dan wel de oorspronkelijke tekst is. Hier klinkt het klip en klaar. Deze die zal dopen met de heilige Geest en zojuist hier gedoopt is, is zoon van God.

Zoon van God is al ten tijde van het Oude Testament en zeker in de tijd van het vroege Jodendom en Qumran een veel voorkomende titel. Het is in tegenstelling tot decennia lang beweerd werd een uitgesproken Joodse term, die helemaal niets met de griekse betekenis van Godenzoon te maken heeft. Het is een titel die in al die vroegjoodse geschriften duidt op genegenheid en verwantschap of geestelijk leiderschap. Markus maakt het de lezer duidelijk: deze Jezus hoort helemaal bij God. Hij is de Christus.

God daalt af.

Het komen van Jezus uit Nazaret naar de roepende in de woestijn, het scheuren van de hemelen, de duif die neerdaalt en de stem uit de hemel, zijn beelden van het afdalen van God zelf. Het is het mysterie van de Schriften dat God telkens afdaalt. Indringend wordt zulk afdalen verwoord in Jesaja 55:10-11 waar het gaat om het woord en de belofte van JHWH. Dat woord keert niet leeg terug nadat het is afgedaald, maar werkt door. Er schiet een cypres op voor een doornstruik, een mirt voor een distel. Markus 1 hanteert zulke tegenstellingen parallel. Sprinkhanen en wilde honing: sprinkhanen zijn verslindend, doen denken aan de plaag in Egypte, maar Israël is het land van melk en honing. En als Jezus door de Geest naar de woestijn gedreven wordt – en nu ook zelf een woestijnbewoner wordt – wordt hij daar verzocht door de satan. En waar hij is bij de wilde dieren, dienen de engelen hem.

Waar God afdaalt, is toekomst. Daar is een nieuw begin.

Aart C. Veldhuizen, juni 2008, Sneek.