De stilte voorbij.
Lezing op de ontmoetingsdag van Leven na Verlies op 22 maart 2014
voor weduwen en weduwnaren uit Drente, Groningen en Friesland.
Als geestelijk verzorger, dominee, docent, trainer en begeleider van rouwgroepen ben ik veel met rouw en verlies geconfronteerd. Maar van binnenuit ken ik rouw niet. Ik ken het uit verhalen van anderen en uit de literatuur. U wel. U kent rouw en verdriet vanuit wat u zelf overkomen is. Daarom bent uzelf de werkelijke deskundige.
Vandaag gaat het over rouwen. Of – en hoe – je daar ver in kunt komen. Over rouwen en hoe dat gaat is veel geschreven. Vroeger dacht men dat rouw in een vaste volgorde verliep. Maar de werkelijkheid is anders. Rouwen gaat ongeveer net als in het volgende verhaaltje:
We waren in Narbonne. Het centrum van Narbonne is prachtig en overzichtelijk, met een brede boulevard, een hoge kathedraal en een kasteel. Toen we dat bekeken hadden, namen we ons voor om in de middag de rest van de stad te bekijken. Er zou nog ergens een stokoude kerk zijn waar het graf van de evangelist Markus zou zijn. We gingen op zoek.
Het was heet. De straatjes waren smal, daglicht drong er nauwelijks in door. Soms moet je steil omhoog lopen, zuchtend en puffend. Op andere momenten moet je je schrap zetten omdat de afdaling te steil is. Al snel zijn we de weg kwijt. We vragen de weg, maar wie kan ons helpen? Soms denken we het even te weten en zijn we op een pleintje en zien we een kerktoren boven de huizen uitsteken. Die kant zou het dus op moeten. Maar is die toren wel de toren van de kerk die we zoeken?
Rouwen is als in zo’n snikheet middeleeuws stadje waar je de weg niet kan vinden. Rouwen is als een doolhof: soms denk je dat je er bent, maar dan weet je het echt niet meer. Misschien heb je de neiging om maar wat te gaan zitten, op een bankje, of in een kroeg, of achter de geraniums. Rouwen is rauw. En het kan je zomaar in een isolement brengen.
Rouwen is dus als een doolhof. En daarmee rouwt iedereen ook nog eens op een verschillende manier. Er zijn mensen die het gevoel hebben gek te worden, die verward raken, gedesoriënteerd, heen en weer slingeren door angst en vrees, die willen protesteren, agressie en boosheid voelen en laten komen, die een schuldgevoel hebben, of schaamte, die depressief raken of wanhopig, die lichamelijke pijnen krijgen, die dwangmatig blijven piekeren, die vragen naar de zin er van, die zich identificeren willen met de overledene, die de overledene – of het rouwen – idealiseren, die geliefde voorwerpen of kamers eindeloos koesteren, die zelfmoordgedachten krijgen, of eindeloos dromen over hun geliefde, die veranderen in het verkeer met medemensen, die ziek worden of die last krijgen van verminderde seksuele gevoelens. Deze lijst is nog veel langer te maken. Ik som het hier op om u duidelijk te maken dat rouwen voor iedereen anders verloopt. Maar ook om u duidelijk te maken dat uw gedachten of uw reactie op het overleden van uw geliefde niet gek is. Het verliezen van een partner is heftig. Het is als een amputatie, je raakt een stuk van jezelf kwijt, je bent uit het lood.
Waar iedereen verschillend op het verlies van een partner reageert, is dat vooral uitgezocht naar hoe dat voor mannen en vrouwen is. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen bij verlies vaak emotioneler reageren dan mannen. Mannen hebben het over het algemeen echter erg moeilijk na ongeveer 14 maanden na het overlijden van hun partner.
Herman de Mönnink (in: Verlieskunde) stelt dat verlies leidt tot aantasting van je KERN:
K ontrole – je hebt geen greep meer op het leven en op jezelf
E igenwaarde – het ligt aan mezelf, ik had nog…
R echtvaardigheidsbesef – dit had ik niet verdiend, waarom?
N u en straks? – wanhoop, ik zie geen antwoord meer.
Hij noemt het verlies van een partner een psychologische aardbeving. Hoe iemand daar mee om gaat, is vaak aangeleerd gedrag. In een crisis grijpen mensen namelijk terug naar een strategie die eerder ook werkte. Een voorbeeld:
Jaren geleden verloor dhr Jansen zijn baan. Hij was er kapot van, maar hij liet dat niet merken. Mannen huilen immers niet! De strategie lukte, hij werd geen zuurpruim, maar vond zinvol vrijwilligerswerk dat hij steeds meer als zijn baan ging zien.
Op zijn 75e verliest dhr Jansen opeens zijn vrouw. Hij grijpt terug naar het gedrag dat de vorige keer ook hielp. Hij is er kapot van, maar laat ook nu niets werken. Hij zal er wel weer bovenop komen, want dat was toen ook zo. Maar gek genoeg lukt dat dit keer niet. Hij is al zoveel ouder, zinvol vrijwilligerswerk doen lukt ook niet meer. Blijkbaar moet er nu iets anders gebeuren. Maar een andere methode heeft hij zichzelf nooit aangeleerd.
In de hulpverlening noemen we dat coping. Ieder mens heeft zichzelf een bepaalde manier van reageren op moeilijke gebeurtenissen aangeleerd. Wanneer er zich weer zo’n moeilijke gebeurtenis voordoet, ga je automatisch op dezelfde manier reageren als de vorige keer. Helaas is het zo dat er omstandigheden kunnen zijn, zoals bij dhr Jansen, waarbij je ‘oude’ manier van reageren niet meer werkt.
Meneer Jansen had zichzelf aangeleerd om niks te laten merken. Dat werkte toen goed, want voor zijn werk in de plaats kwam vrijwilligerswerk. Nu bij het verlies van zijn vrouw, volgt hij dezelfde strategie: hij praat er niet over. Toen ging het ook over. Maar nu niet. Het gevolg is dat dhr geen controle meer heeft over zichzelf. Hij is de draad kwijt. Zijn KERN (Kontrole, Eigenwaarde, Rechtvaardigheidsbesef en Nu en straks) zijn aangetast. Hij wil alles in zich houden en niets laten merken, maar daardoor wordt hij een soort snelkookpan waarin zich een enorme energie ophoopt. Zo’n snelkookpan zou kunnen ontploffen. Alles opkroppen is niet de manier.
Het bijzondere van vandaag is dat er volop wordt ingezet op contact tussen lotgenoten. Deze dag is bedoeld om dingen niet op te kroppen, maar om ervaringen te delen. Want u bent allemaal deskundig en lotgenoot. Het doel is dat u vandaag dingen bij de ander herkent, waarvan u denkt: “Verhip, wat ik heb en wat ik voel, dat heeft zij ook! Ik ben dus helemaal niet raar en ook niet gek aan het worden!” Dat is het mooie van een lotgenotencontact: wat je herkent bij een ander, levert erkenning op voor jezelf.
In het vervolg van deze lezing wil ik u meenemen met een verhaal. Verhalen zeggen meer dan studieboeken kunnen doen. Het verhaal is het verhaal van de opwekking van Lazarus (Johannes 11). Ik ga het verhaal niet op een theologische manier met u lezen. Theologisch heeft de evangelist dit verhaal gebruikt om midden in zijn evangelie een zevende en laatste wonderteken van Jezus te beschrijven, waarin Jezus de dode Lazarus die drie dagen in het graf ligt, op wekt. Juist die opwekking van Lazarus uit de dood door Jezus leidt ertoe dat Jezus ter dood veroordeeld wordt. Maar de theologie laat ik vandaag voor wat het is. Ik wil het verhaal hier met u vandaag lezen vanuit het gezichtspunt van de Verlieskunde. Het verhaal blijkt dan bepaald aanstootgevend te zijn, maar dat levert juist veel op.
1 Er was iemand ziek, Lazarus van Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. 2 Maria was het, die de Here gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar broeder Lazarus was ziek. 3 De zusters dan zonden Hem bericht: Here, zie, die Gij liefhebt, is ziek.
Maria en Marta sturen Jezus bericht. Ze verlangen hulp van hem. Dat zou meneer Jansen uit zichzelf nooit zomaar doen. Als mensen hem zouden komen helpen, zou hij zich in het begin ook ongemakkelijk hebben gevoeld, zeker als ze met hem over zijn gevoelens wilden praten. Maria en Martha gaan wel hulp vragen. Hulp is belangrijk: aangetoond is dat er bij nabestaanden die onvoldoende steun ervaren hebben vier maanden na het overlijden van hun partner meer gezondheidsproblemen voor dan bij mensen die wel veel steun ervaren hebben van mensen om hun heen.
4 Toen Jezus het hoorde, zeide Hij: Deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde. 5 Jezus nu had Marta en haar zuster en Lazarus lief.
Los van de theologische betekenis is het een heel vreemde reactie van Jezus. Hij heeft wel erg makkelijk praten, zo lijkt het. Reacties van anderen leveren helaas vaak geen steun op. Anderen hebben namelijk makkelijk praten. Vaak zeggen anderen je vaak te begrijpen, maar is dat helemaal niet het geval, zoals in onderstaand verhaaltje:
Een oude man woont met zijn zoon erg afgelegen. Ze hebben het niet breed, maar hebben één paard. Op een dag is het paard weg. De mensen uit het dorp komen: “Wat erg”. De oude man zegt: “Hoezo erg?”
Een paar dagen later komt het paard terug, gevolgd door een hele kudde wilde paarden. De man en de zoon laten de paarden het weiland binnen en zorgen dat het hek nu wel goed dicht zit. Nu hebben ze een hoop paarden. De mensen uit het dorp komen: “Wat fijn!” De ouide man zegt: “Hoezo fijn?”
De zoon gaat proberen de wilde paarden te temmen. Hij valt van zo’n wild paard en breekt zijn been. De mensen uit het dorp komen. Ze zeggen: “Wat erg?” De oude man zegt: “Hoezo erg?”
Er breekt oorlog uit. De vijand valt binnen. Alle jonge mannen moeten meevechten in de strijd. Velen komen om. De zoon niet, hij ligt nog met zijn gebroken been op bed.
Het is belangrijk om de ander niet te snel te begrijpen. Een goede hulpverlener is in eerste instantie lange tijd professioneel onwetend. Want alleen de ander is de deskundige die weet wat er in zichzelf rondgaat.
6 Toen Hij dan hoorde, dat hij ziek was, bleef Hij daarop nog twee dagen ter plaatse, waar Hij was;
Jezus komt te laat. Ik vrees dat het maar al te herkenbaar is dat een ander zich niet laat zien. En dat God zich voor je gevoel ook niet laat zien. De stilte wordt oorverdovend. Je slaat dicht, ontwijkt mensen en gelegenheden, wordt cynisch en onverschillig, teleurgesteld in mensen en teleurgesteld in God.
11 Zo sprak Hij en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga daarheen om hem uit de slaap te wekken. 12 De discipelen zeiden dan tot Hem: Here, als hij slaapt, zal hij herstellen. 13 Doch Jezus had het bedoeld van zijn dood; zij echter meenden, dat Hij het van de rust van de slaap bedoelde.
Je zou dit versluierend taalgebruik kunnen noemen. We versluieren wat af. De harde werkelijkheid wordt verzacht. Maar daardoor wordt de pijn niet echt meegevoeld. Denk aan ‘de ongeneeslijke ziekte’ ipv kanker. Een moeder zegt tegen een kind wiens vader plotseling is overleden: je vader slaapt en wordt niet meer wakker. Het kind snapt het niet. Later durft het kind niet meer naar bed te gaan: dadelijk gaat ze ook slapen en wordt ze niet meer wakker.
Versluierend taalgebruik kan verhinderen om aan je rouwtaken toe te komen (uit: Helpen bij verlies en verdriet – een gids voor het gezin en de hulpverlener):
Manu Keirse spreekt van vier rouwtaken. Daarvoor is helderheid nodig om
1. de werkelijkheid van het verlies onder ogen zien
2. de pijn van het verlies te ervaren
3. Je aan te passen aan de omgeving zonder de overledene
4. een nieuwe plaats te geven aan de overledene en opnieuw leren houden van het leven
Er zijn vier rouwtaken. Waar ben je nu vooral zelf mee bezig? Welke kost je het meeste moeite?
Ze zijn niet bedoeld als een dwingende volgorde. Het buitelt wel eens door elkaar heen. Rouwen gaat niet in een lijn, maar gaat meer cyclisch. Denk aan het verhaal van de oude stad: op een pleintje denk je dat je er helemaal bent, maar dan kom je toch weer in zo’n donker steegje terecht.
14 Toen zeide Jezus ronduit tot hen: Lazarus is gestorven, 15 en het verblijdt Mij om u, dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij tot geloof komt; maar laten wij tot hem gaan.
Het lijkt wel dat Jezus de pijn helemaal ontkent. Als Jezus in Bethanië aankomt, ontmoet hij daar Marta:
20 Toen nu Marta hoorde, dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet, doch Maria bleef in huis zitten. 21 Marta dan zeide tot Jezus: Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn. 22 Ook nu weet ik, dat God U geven zal al wat Gij van God begeert.
Twee dingen zie ik hier gebeuren. Ten eerste hoor ik een verwijt. “Als je hier geweest was, dan was Lazarus niet gestorven”. Dat klinkt als: “Als de dokter nou maar op tijd was geweest…” Maar na dat verwijt komt Marta met geloofstaal aanzetten. Ze lijkt vast te houden aan wat ze geleerd heeft. Ze dreunt haar geloofssysteem op. Maar werkt dat nog wel? Voldoen die oude antwoorden die ze vroeger heeft geleerd nog wel nu haar broer gestorven is en Jezus er niet bij was?
23 Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal opstaan.
Je zou dat troosttaal kunnen noemen. Troosten is echter niet wat mensen denken. En dat is niet alleen omdat mensen vaak onhandig troosten: “Nou, het is toch al een jaar geleden. Kom op joh, je bent nog jong, je komt vast nog wel een andere man tegen.“ Of: “Joh, maar het is toch ook heel mooi dat je dochter in verwachting is? Zie je wel dat het leven doorgaat? Je verliest je man, maar je krijgt een kleinkind terug!”
Het punt is vooral dat troosten het verdriet van de ander ontkent. Denk aan wat er op die kaartjes staat die je kunt kopen. Het is goed bedoeld, het is allemaal goed bedoeld. Maar het werkt niet. Troosten is namelijk niet het uitspreken van verzachtende woorden. Dat werkt niet, want het zijn je eigen woorden niet. Het ontkent eigenlijk het verdriet van de ander. Nee, echt troosten is wat anders. Troosten is je mond houden en meezuchten. Het Hebreeuwse woord is verwant aan ‘diep ademen’. Mooi is dat: de lucht van de ander inademen en het daar bij uithouden.
24 Marta zeide tot Hem: Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage. 25 Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, 26 en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat? 27 Zij zeide tot Hem: Ja, Here, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komen zou.
Elke keer als ik dit lees, dan denk ik: waar gaat dit eigenlijk over? Ze praten volstrekt langs elkaar heen. Het langs elkaar heen praten moet doorbroken worden. Dat kan door:
– zeg wat er werkelijk in je rond gaat
– laat je gevoel zien
– vraag wat de ander werkelijk bedoelt
– zoek uit waarin jullie van elkaar verschillen
– spreek uit wat je nodig hebt van elkaar
Maria doet dat:
32 Toen Maria dan kwam, waar Jezus was en Hem zag, viel zij Hem te voet en zeide tot Hem: Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn.
Maria zegt precies hetzelfde als Marta. Alleen kwam Marta daar met geloofstaal achteraan, met woorden die vroeger bij haar werkten, maar nu problematisch zijn geworden. Maria laat alleen het verwijt horen. Is zij dieper bij zichzelf? Geloofswoorden voldoen soms niet meer. Dat veroorzaakt verwarring en een grote leegte. Mensen die vroeger veel aan hun geloof zeiden te hebben, missen dat nu totaal. Als Maria haar verwijt uitspreekt, begint ze te huilen. Haar ‘snelkookpan’ gaat open, het langs elkaar heen praten is gestopt. Het brengt haar uit de verdoving. Nu ze alles boven laat komen is ze bezig met het Afscheid nemen.
Drie reacties op verlies (H. de Mönnink):
A fweer – verdoving, ontkenning, zoeken, protest, onderhandelen, dissociëren
A fscheid – pijnontlading, emoties in gedrag/denken/ziek worden, creatieve uitingen
A ccomodatie – aanpassing aan de nieuwe situatie, het overlijden van je geliefde inpassen in jouw levensverhaal
33 Toen Jezus haar dan zag wenen en ook de Joden, die met haar medegekomen waren, zag wenen, werd Hij verbolgen in de geest en diep ontroerd, 34 en Hij zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Here, kom en zie. 35 Jezus weende. 36 De Joden dan zeiden: Zie, hoe lief Hij hem had!
Jezus wordt verbolgen, kwaad. Laat niemand je dus wijs maken dat je niet boos of opstandig mag zijn. Jezus wordt diep ontroerd. Laat niemand je dus wijs maken dat je niet mag huilen. De snelkookpan moet gelucht worden, de stilte voorbij. Na het verwijt en het wenen van Maria, doet Jezus hetzelfde. Troosten is meevoelen, ademen. Waar twee mensen samen stil zijn, samen wenen, wordt de stilte doorbroken. De stilte is voorbij. Twee voorbeelden:
Ik liep nog stage, zeker 25 jaar geleden, in een ziekenhuis in Rotterdam. De geestelijk verzorger met wie ik meeliep, kwam bij het bed van een jonge vrouw. Ze had kanker en niet lang meer te leven. De mevrouw gooide er van alles uit, alle grote vragen van ‘waarom’ vlogen over tafel. Ze vond het niet eerlijk, was het er niet eens. En ze snapte God niet langer. Haar geloofssysteem van een God die het allemaal van boven bestuurt, klopte niet meer.
De geestelijk verzorger zei bijna niets, stelde af en toe een vraag, waardoor de mevrouw verder kon vertellen. Toen zei hij: “U heeft het moeilijk met God. U begrijpt niet waarom u dit overkomen is. U kan dat niet met het bestaan van God rijmen. Zou u God ook kunnen zien als iemand die met u mee huilt?”
De mevrouw keek op. Een frons, een glimlach, een traan. Ze zei: “Daar moet ik over nadenken. Zo heb ik het nog nooit bekeken. Tja, misschien, misschien heb ik daar wat aan…..”
Een tweede voorbeeld: er verongelukte een jong meisje. Enorme verslagenheid. Ik fietste er heen, ging naar binnen en ging zitten. Ik had geen taal, geen woorden en zelfs geen God in de aanbieding. Er was alleen maar leegte. Ik voelde me schuldig later: had ik wat moeten doen? Ik ben toch de dominee. Later kreeg ik te horen dat ze daar het meest aan hadden gehad, dat ik er alleen maar was.
37 Maar sommigen van hen zeiden: Had Hij, die de ogen van de blinde heeft geopend, niet kunnen maken, dat ook deze niet stierf?
Met het verwijt van achtereenvolgens Marta, Maria en deze sommigen, zien we drie soorten verwijten voorbijkomen:
1. Een bedekt verwijt (onder de tafel) – Marta.
2. Een openlijk verwijt – Maria.
3. Het verwijt in detail – deze ‘sommigen’
Niet iedereen komt met verwijten. Bij rouwen is er geen goed of fout, mits je echt en puur toegeeft aan je gevoelens. Rouwen gaat bij ieder anders. Daar moet je het dus wel over hebben als je samen met anderen een rouwproces doormaakt.
38 Jezus dan, wederom bij Zichzelf verbolgen, ging naar het graf; dit nu was een spelonk en er lag een steen tegenaan. 39 Jezus zeide: Neemt de steen weg! Marta, de zuster van de gestorvene, zeide tot Hem: Here, er is reeds een lijklucht, want het is al de vierde dag.
We zijn gekomen tot wat ik ontzettend aanstootgevend over kan komen. Een kleuter van vier stak toen ik hem dit verhaal als ‘meester’ vertelde, zijn vinger op en zei: “Mijn opa is ook dood!” Hij kon er niets mee, het hielp hem niet. Het verhaal roept veel vragen op: “Waarom Lazarus wel en mijn geliefde niet?” “Wat heb je aan zulke ‘sprookjes’?” “Leven na de dood? Ook alweer zo’n dooddoener. Met zo’n kluitje laat ik me niet in het riet sturen.”
Veel christelijke mensen vinden zulke vragen als hierboven het allerergste, ook voor zichzelf. Ze willen hun geloof niet kwijt. Dat is begrijpelijk, zeker in perioden van verwarring. Maar ik wil u vandaag duidelijk maken dat opstandig zijn mag. Vragen mag. Boos zijn op God mag ook. De snelkookpan moet ontlucht worden. God kan er wel tegen. En de meeste mensen hopelijk ook.