“Wil je me vasthouden? Wil je je arm om me heen slaan?”
Ze overrompelde me met haar verzoek. Ze had net de sterren van de hemel gezongen in de musical op de school waar ik werkte. In de nazit zat ze te huilen op de onderste trede van de trap. Ik ging bij haar zitten. Ze vertelde me haar hele verhaal. Een verhaal van diepe ellende en van ouders die alsmaar niet thuis gaven. En toen vroeg ze me: “Wil je me vasthouden?”
Mijn eerste reactie was: nee. Ik hield als docent lichamelijke afstand tot de leerlingen, ook vanwege wat ik als vertrouwenspersoon allemaal van hen hoorde. Maar haar vraag was uit de diepte. Aarzelend legde ik mijn rechterarm om het zestienjarige meisje heen en drukte haar zacht tegen me aan. Zo zaten we daar. Een minuut? Tien minuten? Een half uur? Ik weet het niet. De tijd stond stil. Ze huilde. Ik voelde na verloop van tijd mijn arm verkrampen en bleef stil zitten. Totdat ze haar tranen droogde, me aankeek en zei: “dank je wel.”
Wat ze had, zou ik nu huidhonger noemen. Die term komt uit de ouderenzorg. Veel mensen op leeftijd worden alleen nog maar aangeraakt met een bedoeling. Alleen nog maar door een nat washandje. Of door een sterke greep om je bovenarm om je te helpen op te staan. Velen in de verpleeghuizen – en al helemaal mensen met dementie – verlangen er naar om echt aangeraakt te worden. Met aandacht. Een hand op je arm. Een arm om je heen. Een knuffel. Een zoen. Wat kan een mens het missen als hij of zij nooit meer wordt aangeraakt.
“Houd elkaar vast, maar raak elkaar niet aan!” zo klinkt het in onze tijd. Wij gaven elkaar een hand. En als je elkaar goed kende een zoen. Drie, op Franse wijze. Dat is gestopt. We raken elkaar niet meer aan. Alleen als het echt niet anders kan: als iemand verpleegd moet worden of behandeld. En anders niet. Want je kunt het virus overbrengen. De ander is een mogelijk gevaar.
Dat doet me denken aan de Engelse filosoof John Stuart Mill. John Stuart Mill leefde in de 19e eeuw en stelt dat de ander de grens is voor je vrijheid. Het lijkt wel dat hij het over nu heeft. Je bent vrij om je te bewegen, mits je anderhalve meter afstand houdt en de ander niet besmet. De ander is de grens van jouw vrijheid. In zijn tijd stierf een op de tien kinderen aan de pokken, maar bij hem ging het niet om het omgaan met enge virussen. Hij zegt het in zijn theorie over vrijheid: doe die dingen die je wilt, mits die een ander niet belemmeren.
Ik merk dat ik een mogelijk gevaar ben, als ik de supermarkt binnen kom en iemand weg duikt voor mijn te nabije aanwezigheid. In de ander, ook al is het mijn geliefde, kan het virus heersen. Bizar. En ingewikkeld als je ouders op hoge leeftijd zijn gekomen en zo verlangen naar je bezoek en je omarming. Of als je zus kanker heeft en je haar zo graag vast wilt houden en een zoen geven. Voorop staat dat die ander iemand is van wie je houdt, die je vast wil pakken, wil zoenen of knuffelen. De stelling van Stuart Mill levert in de huidige vorm een enge samenleving op. Als mannelijke leerkracht was ik daar op de trap inderdaad een potentieel gevaar voor dat zestienjarige kwestbare meisje. Maar toch was ik toen voor haar pas echt van betekenis toen ik mijn arm om haar heen sloeg.
De anderhalve meter economie stopt hopelijk het virus met huidhonger als een vervelende bijwerking. Laten we hopen dat we ook die bijwerkingen onder controle krijgen. Dus raak elkaar op afstand aan, virtueel, of met een buiging, of een duim omhoog, hopend op betere tijden. Het is niet anders.
Gepubliceerd in Dorpsblad Langweer, voorjaar 2020