Ysbrechtum, 27 februari 2011.
“Op Edom werp ik mijn schoen”
Voorganger: Aart C. Veldhuizen.
Organist: Auke Buma.
We zingen Psalm 108 vers 1 en 2.
Voorg: Onze hulp is in de Naam van de HEER
Allen: die hemel en aarde gemaakt heeft
Voorg: die trouw houdt tot in eeuwigheid
Allen: en het werk van zijn hand niet loslaat.
Voorg: Amen.
We zingen een klaagzang uit de traditie van Iona:
1. (voorganger) Duurt de oorlog voort, sterven kinderen van honger,
wenen vaders luid om hun zonen in de strijd,
krijgen meisjes les in het dansen zonder partner,
wie heeft dan profijt?
2. (allen) Duurt de oorlog voort, wordt de waarheid bruut gegijzeld,
trekt de wolf het kleed van de onschuld aan,
wordt de vredesroep honend als verraad bestempeld,
wie doorziet de waan?
3. (voorganger) Duurt de oorlog voort, ondermijnt terreur het leven,
trekt een schare weg voor de dreiging van een bom,
raakt een volk ontheemd om de nationale glorie,
wie kijkt naar hen om?
4. (allen) Duurt de oorlog voort, worden rijken zichtbaar rijker,
prijst men wapentuig dat de aarde beven doet,
wordt een vruchtbaar land morgen tot een woeste vlakte,
wie keurt zoiets goed?
5. (allen) Duurt de oorlog voort, sluiten wij dan niet de hemel?
Duurt de oorlog voort, scheppen wij dan niet een hel?
Duurt de oorlog voort, wordt het ons dan nog vergeven?
Duurt de oorlog voort……
Gebed.
1e Lezing: Psalm 108.
We zingen Gezang 280 vers 1 en 2.
2e Lezing: Lukas 10:1-16.
We zingen Gezang 280 vers 3.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
De afgelopen weken moet ik steeds denken aan dat zinnetje in Psalm 108 dat op de liturgie staat: ‘Op Edom werp ik mijn schoen’. Jaren geleden zong ik dat zinnetje toen we Psalm 108 een keer onberijmd zongen, maar ik begreep het zinnetje niet. Wat is dat voor een gebruik om je schoen op iemand te werpen? Nu, na al die opgeheven schoenen in de richting van Moebarak en Khadaffy wel. En vanmorgen wil ik daar wat over vertellen.
Dominee Siebe Hiemstra fietste in 1996 naar Jeruzalem en schreef daar een prachtig boek over. Over schoenen uitdoen, schrijft hij in één van de landen waar hij doorheen trok: “Ik ontdek waarom het in dit land de gewoonte is je schoenen uit te doen. Als je met je schoenen aan naar de wc bent geweest en je komt in de huiskamer dan gaat de hele kamer stinken.” (Pelgrim naar Jeruzalem, blz. 120)
Ja, doe je schoenen van je voeten. ‘Doe je schoenen van je voeten want dit is een heilige plaats’, zo krijgt Mozes te horen. Een schoen is een onrein voorwerp – ‘op Edom werp ik mijn schoen’ betekent dus: Edom, dat land pal onder de Dode Zee, is onrein! Je schoen op iemand werpen is ook onderwerping. Het zegt: ik zal je vertreden! Ik zal over je heersen! In Jesaja is de schoen, in dit geval de soldatenlaars. Er kleeft bloed aan.
In de taal van de bijbel is de schoen dus meer dan een gewoon kledingstuk en gezien de foto op de liturgie en de beelden die we zagen van woedende mensen met hun schoen omhoog geheven is dat in het Midden Oosten nog steeds zo. We snappen nu wat het zeggen wil als Jezus zegt dat zijn leerlingen het stof van hun schoenen moeten schudden als ze in een stad niet ontvangen worden. Onrein is die stad, zegt het gebaar. We snappen nu wat het zeggen wil als Johannes zegt dat hij het niet waardig is om Jezus zelfs maar een schoenen na te dragen (Matteüs 3:11) of schoenriem los te maken (Lukas 3:16). Jezus is in zijn ogen zoveel reiner en sterker dan hij. We snappen nu ook hoe heftig het is dat Jezus van zijn leerlingen de voeten gaat wassen. Wat een daad van onderdanigheid dat is.
‘Op Edom werp ik mijn schoen’. Dat is een gewelddadige uitspraak en dat zien we dan ook op de televisie. En in deze Psalm is het God is het die zijn schoen op Edom werpt. En dat geeft de Psalmist troost.
Hoezo? Daarvoor moeten we nader naar de Psalm kijken. Het is een vreemde Psalm. De dichter lijkt zich er met een Jantje van Leiden van hebben afgemaakt. Het begin is namelijk het slot van Psalm 57. En dan volgt er één vers, het zevende, dat hij zelf bedacht heeft. En dan volgt het slot dat het slot van Psalm 60 is. Op het eerste oog is dat vreemd.
We zoemen in. Psalm 108 begint met de lofprijzing die het slot is van Psalm 57. Dat is een lied waarin het gaat het om de individuele gelovige die zich bedreigd voelt. Vanuit de rust die de Psalmdichter bij God vindt en het besef dat God hem verlossen zal, komt hij tot zijn lofzang. Daar komt die lofzang van Psalm 108 dus vandaan. Uit geloofsvertrouwen dat God de individuele gelovige redt. En dan volgt vers 7, de enige zin die de Psalmist niet uit een andere Psalm gejat heeft:
‘Opdat uw geliefden ten strijde toegerust zijn,
geef overwinning door uw rechterhand
en antwoord mij.’
Het is een gebed om bevrijding, om ontzetting uit de greep van de vijand. En het vers eindigt met een vragende oproep: ‘Antwoord mij’. Het is de roep naar omhoog, de roep om redding, de roep om nabijheid. ‘Geef antwoord Heer!’
En dan komt het antwoord. De Psalmist haalt het letterlijk uit Psalm 60 en heeft het hier in ‘zijn’ Psalm opgenomen:
‘God heeft gesproken in zijn heiligdom:
Ik wil juichen, ik wil Sichem verdelen,
het dal van Sukkot uitmeten.
Mij behoort Gilead, mij behoort Manasse,
Efraïm is de schutse van mijn hoofd,
Juda is mijn heersersstaf;
Moab is mijn wasbekken,
op Edom werp ik mijn schoen,
over Filistea zal ik juichen.’
Het zijn woorden van streken, landjes en stammen die ons niet zo vertrouwd in de oren klinken. Het volk is in ballingschap weggevoerd. Al die streken, landjes en stammen om hen heen bedreigden hen. Vergelijk het maar met de situatie van de tweede wereldoorlog, In die context zouden deze woorden zo geklonken hebben: ‘God heeft gesproken in zijn heiligdom: Ik wil juichen, ik wil Berlijn verdelen, Mij behoort Leipzig, mij behoort het Sauerland, op München werp ik mijn schoen.’
Het is Hebreeuwse poëzie, in al die zinnetjes wordt in andere woorden telkens weer hetzelfde gezegd: dat de HEER redding zal geven en dat de vijand ten onder gaat.
‘Geef antwoord, HEER’, zingt de Psalmist. Dit is het antwoord: de vijand zal ten onder gaan. Zo spreekt de HEER: ‘Op Edom werp ik mijn schoen’. Ja, dat is een gewelddadig antwoord, even gewelddadig als het optreden van de massa’s tegen de onderukkers van Egypte en Lybië. En nee, dat is niet in tegenstelling met Jezus die de voeten van zijn leerlingen wast. Nee, integendeel: het is hetzelfde. Als er gezongen wordt over God die zijn schoen op Edom werpt, dan wordt er gezegd dat God partijdig is. Dat God kiest, zoals ook Jezus kiest, voor de minsten. Voor hen die onderdrukt worden. En dat Hij kiest tegen de Khadaffy’s van deze wereld. En dat geeft troost.
Wij zijn ver van alle geweld. Wij komen hier samen om te vieren dat we een gemeenschap te zijn waar liefde woont. Hier horen we van een God die liefde is, die ons voorgaat op een weg van vrede en recht. Maar daar hoort ook de opgeheven schoen bij. Daar hoort ook het ‘wee u, gij machthebbers bij!’
Nog één keer kijken we naar de Psalm. De laatste woorden die ook de laatste woorden zijn van Psalm 60. Daarnet is het bezongen. Dat God partijdig is, dat hij kiest voor de ondrukte, de nederige, de arme en zijn schoen opheft, werpt op Edom. Maar je kunt dat wel zingen, maar wat dan? Zo gaat de Psalm verder: ‘Wie zal mij naar Edom leiden?’ Wie zal mij tegen Khadaffy op doen staan? Wie zal mij doen opstaan tegen het onrecht om mij heen? De schrijver zingt het: ‘zijt Gij het niet, o God?’ En daarmee is het geheim geraakt. Het geheim wat gebeurt als wij hier samenkomen, de Schriften openen en geraakt worden. Dat we opeens zien wat onze weg is. En dat we die weg niet alleen gaan, maar dat HEER ons voorgaat.
Lof zij U Christus, in eeuwigheid, Amen.
We zingen Gezang 306 (het Gezang wordt eerst voorgespeeld en eenmaal voorgezongen).
Gebeden.
Collecte.
We zingen Psalm 108 vers 3 en 4 in frysk.
Zegen.