Marten

Op de zitting van de stoel waarop zij altijd zat, staat een grote levensgrote foto. Zelf zit Marten in zijn eigen stoel. Als ik binnenkom, blijft hij zitten. Het is in de kamer nog stiller dan voorheen. Hij wijst me de stoel die zo langzamerhand mijn eigen stoel geworden is.
De woonkamer is onveranderd sinds zijn vrouw overleden is. Alles doet aan haar denken. Achter hem, in de hoek van de kamer, lag zij opgebaard. Ernaast staat nog altijd de bank met het dekbed en het kussen er op. Gedurende de dagen dat zij hier lag opgebaard, sliep hij op die bank, pal naast zijn dode vrouw. Zou hij er nog steeds op slapen?
Marten verbreekt de stilte: “Ik kan niet meer verder. Vind je dat ik er een eind aan mag maken?” Zijn vraag overvalt me. Aarzelend zeg ik: “Ik zou het zonde vinden. Niet omdat het niet zo mogen, van God of zo, maar omdat ik je zo’n mooi mens vind.”

Ik meende wat ik zei. Ik was van hem gaan houden, van de liefde voor zijn vrouw en van de intense gesprekken die we hadden. Ik bewonderde hem hoe hij gedichten van haar ging bundelen en liet drukken. Maar blijkbaar ben ik hem tegelijkertijd uit het oog verloren. Wat was het in mij dat ik niet eerder zag hoe ontzettend diep het hem allemaal zat? Het verdriet van een oudere om een overleden partner na een jarenlang samenleven, had ik ernstig onderschat. Marten leerde me hoe immens groot het verdriet kan zijn als één van beide partners, na vele jaren samen te zijn geweest, opeens overlijdt. Als zoiets je op hoge leeftijd overkomt, is er alleen nog maar een vroeger. Alle toekomst is voorgoed voorbij. Of zoals hij het zei: “Ik ben geamputeerd.”
Ik bleef hem bezoeken totdat ik veranderde van werkkring. Een half jaar later belde hij me op. Hij klonk anders, opgelucht. Hij wilde me wat vertellen: het ging goed met hem. Op 88-jarige leeftijd had hij een nieuwe vriendin gekregen. Hij, die zo’n moeite had met grote en gelovige woorden, noemde het een wonder. Ze had wat meer zorg nodig dan hij en hij kon haar die zorg geven.

Een jaar later hoorde ik dat zijn vriendin overleden was. Hij zei: “Het is goed zo, zij is uit haar lijden verlost.” “En hoe is dat voor jòu?” vroeg ik hem. Hij zei: “Het is goed. Ik heb gedaan wat ik kon. Nu kan ik verder.”

Tijdens een vakantie hoog in de Pyreneeën belde zijn zoon me op. Marten was overleden. Ingeslapen. Aan Marten heb ik leren zien hoe diep rouw kan gaan als iemand op hoge leeftijd een partner verliest. En tegelijkertijd hoe iemand daar op ongedachte wijze doorheen kan komen.

Aart Veldhuizen.