Kerk in Langweer in de Hoekstien
20 november 2016
Laatste zondag van het kerkelijk jaar
Voorganger: Aart C. Veldhuizen
Organist: Wim Dijkstra
Harpist: Dorine Abbink
Orgelspel
Mededelingen
Zingen: Psalm 139 vers 1
Voorg: Onze hulp is in de Naam van de HEER
Allen: die hemel en aarde gemaakt heeft
Voorg: die trouw houdt tot in eeuwigheid
Allen: en het werk van zijn hand niet los laat.
Voorg: Genade zij u en vrede, van God onze Vader en van Jezus Christus, onze Heer.
Allen: Amen.
Laat ons bidden:
Hier zijn wij, eeuwige God,
met onze namen,
met wie ze geweest zijn
wat ze voor ons betekend hebben
en wat ze ons geleerd hebben.
Wij bidden U
hoe verschillend we ook zijn:
dat we ons geborgen weten
bij U en bij elkaar
en dat we geïnspireerd worden
om in het spoor van hen die ons zijn voorgegaan
ons leven nieuw vorm te geven,
vandaag en morgen
telkens weer opnieuw.
Amen.
Zingen: Lied 942
Vanaf Pinksteren lezen we hier in de kerk over Jozef. Ik stel Jozef even aan u voor.
Jozef was het op één na jongste zoontje van vader Jakob en Jakob verwende hem gruwelijk. Het leidde ertoe dat zijn grote broers hem in een put gooiden en hem verkochten als slaaf naar Egypte. Daar belandde hij na enige tijd in de gevangenis. Hij kon toen nog niet weten dat er later een musical over zijn leven zou worden gemaakt.
Jozef viel op. Hij bleek dienstbaar te zijn en kon goed luisteren. Mensen kwamen met dromen bij hem. En op enig moment hoorde farao daar ook van. Farao had naar gedroomd en wilde daar met iemand over praten en mensen aan zijn hof vertelden hem van die Jozef in de gevangenis. Jozef werd geroepen en legde de dromen van farao uit. Dat er eerst 7 vruchtbare jaren zouden komen en daarna 7 droge jaren, jaren van hongersnood. Als farao Jozef vraagt wat hij daar aan moet doen, stelt Jozef voor om graan en andere producten op te gaan slaan zodat ze straks de 7 magere jaren kunnen doorkomen. Farao nam Jozef in dienst om dat uit te voeren en zo werd Jozef onderkoning in Egypte.
En op enig moment braken de 7 magere jaren aan. Overal brak hongersnood uit, behalve in Egypte. En zo kwamen de broers van Jozef naar Egypte om daar graan te kopen. In veel lange verhalen vertelt het verhaal hoe Jozef met zijn broers om gaat. Net als in het familiediner op televisie komt het uiteindelijk goed. Zijn broers en zijn vader Jakob worden met Jozef herenigd en komen te wonen in Egypte.
Dan sterft vader Jakob op hoge leeftijd. Hij laat zich begraven in het beloofde land, waar ze alleen nog maar een graf hadden. En dan is het boek Genesis bijna afgelopen. Er resteren nog vijf verzen. Die ga ik nu lezen.
Lezing: Genesis 50:22-26
Zingen: Lied 730
Onze namen worden genoemd. Na elke naam wordt een kaars aangestoken.
Na elke naam zingen we Lied 421.
Nadat alle namen zijn genoemd, klinkt er muziek: Ombre, Ludovico Einaudi.
Wie dat wil kan tijdens de muziek naar voren komen om een kaars aan te steken voor een ander die u in uw omgeving ontvallen is.
Zingen als alle kaarsen branden: Lied 964 (eerst voorganger, dan tweemaal gemeente)
Lieve mensen, Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Er liggen stenen op de kandelaar, witte stenen met daarop de namen van hen die ons zijn voorgegaan. Als nabestaande kunt u straks de steen met de naam van uw geliefde erop, meenemen. Elke keer als er in ons dorp iemand overlijdt, noemen we hier de naam en noteren we die op een witte steen en leggen we die op de kandelaar. Tot aan deze zondag.
Het is een gebaar van verbondenheid, verbondenheid met elkaar en verbondenheid met God. Als we hun naam op witte stenen hebben geschreven wordt daarmee gezegd: Je bent uit ons midden, maar je naam klinkt nog altijd, waait nog onder ons rond, zichtbaar, tastbaar, en we kunnen de steen met je naam er op in de hand nemen zoals mensen je hand vasthielden. En van ver klinkt er een Bijbeltekst in door die vertelt dat God onze HEER onze namen zal schrijven op witte stenen. Dat wil zeggen: je naam wordt niet uitgewist. Je bent nog altijd van betekenis. De Heer heeft je naam zelfs in zijn handpalm geschreven. Je naam wordt niet uitgewist. Bij Hem ben je geborgen, ook na je dood. Je leeft nog altijd, ook al ben je gestorven.
Dat zeg ik ja, dat je nog leeft, ook al ben je gestorven. Maar dat zijn wel grote woorden. Ik zoek naar woorden om te benoemen waar uw dierbare nu is en ik hoor dat u vaak ook doen. Meer dan woorden hebben we niet. Wel verhalen, veel verhalen.
Je kunt zeggen dat dood dood is, en zo is het ook als je het lichaam van een overledene aanraakt. Er zit geen leven meer in. Een kind kan het zo raak zeggen: “hij (of zij) doet het niet meer” of zoals één van onze kinderen het ooit zei: “Oma is een pop geworden”. Ja, het leven is eruit. Maar een kind wiens opa is gestorven, kan ook zomaar zeggen: “Waarom huil je mem? Pake is toch in de hemel?”
Als veel verhalen van de Bijbel ons vertellen dat dood niet dood is, klinkt dat absurd. We weten maar al te goed hoe dood de dood is. Toch vertellen de verhalen van de Bijbel ons over leven na de dood. Ze doen dat in beelden, want hoe kan het ook anders. Het bekendst is het beeld van een hemel, waar die dan ook maar is. Er is ook wel het beeld van een nieuwe hemel of een nieuwe aarde, die wellicht in een andere werkelijkheid dwars door de onze loopt.
In ander een Bijbelverhaal – over de arme Lazarus – wordt verteld dat Lazarus na zijn dood op Abrahams schoot zit. Eerlijk gezegd moet ik bij dat beeld altijd denken aan Vader Abraham de zànger en ik weet niet of ik me daar nu zo graag bij op schoot zou zitten. Ik voel zijn baard al in mijn nek prikken. Ik houd nooit zo van mannen met zo’n lange witte baard, zoals vader Abraham, of Sinterklaas. Ik vind het altijd maar griezels, alsof ze met die baard wat te verbergen hebben.
Is er leven na de dood? En hoe is dat? In de tijd dat ik docent was, maakte een leerling een scriptie over gedachten van mensen over een leven na de dood. Ze schreef in haar voorwoord: “Of er leven na de dood is? Ik weet het niet. Ik ben nog nooit dood geweest.”
Als we in de kerk de Paaskaars aansteken, houden we ons er aan vast dat het duister niet het laatste woord heeft, dat het licht overwint, zelfs als je bent gestorven. En dat doet u ook, als u een kaarsje aansteekt bij een foto, en ’s avonds tegen de afbeelding op de foto welterusten zegt.
Zelfs als je je een daadwerkelijk leven na de dood niet voor kunt stellen, is de ander er toch nog altijd: in de spullen om je heen, in je herinneringen en in je hart. En dat is kostbaar. Daar kun je op teren.
In het verhaal dat ik daarnet over het sterven van Jozef las, gaat het ook over een leven na de dood, maar dan anders. Het keert om. Het gaat er om de vraag: is er ook leven voor òns na de dood van de ander? Het gaat dus eigenlijk over ons.
We zitten in het verhaal rondom het sterfbed van Jozef. Hier zijn we, als zijn kinderen, kleinkinderen, broers. We weten wat er allemaal gebeurd is, de fouten uit het verleden zijn uitgesproken, verzoend. En terwijl we rond zijn sterfbed zitten, gééft zijn sterfbed ons wat, behalve tranen. Jozef vertrouwt erop dat er leven zal zijn voor ons, na zijn dood.
Maar bij niet iedereen was er geen sterfbed. Soms sloeg de dood zomaar opeens toe door een plotselinge ziekte of verslechtering van een ziekte, of knakte door een ongeluk opeens een jong leven als een jonge bloem nog in de knop, voordat het werkelijk tot bloei kon komen.
Is er leven voor ons na de dood van onze geliefde? Die vraag legt de lezing over het sterven van Jozef bij ons op tafel. Het is een zware vraag, een vraag die ook voor iedereen anders kan worden beantwoord. Het ìs niet gemakkelijk om verder te leven met een lege plek. Mensen zeggen dat zo gemakkelijk en komen zo gemakkelijk met allerlei woordjes van troost. Ja, als je het zelf niet hoeft mee te maken, dan kun je het gemakkelijk zeggen. Maar de realiteit is vaak hard, keihard. Want het kan zijn dat het verhaal van je leven niet meer klopt. Het toekomstbeeld zoals je dat samen had opgesteld, klopt niet meer als je partner of je kind sterft. Dit had je zo niet bedacht, je beloofde land zag er anders uit. En daarom is de vraag legitiem: Is er leven voor je na de dood van je geliefde?
Vanmorgen zitten we bij Jozef aan het sterfbed. Hij gelooft er in. Hij zegt: “God zal zeker naar jullie omzien, en hij zal jullie voeren naar het land, dat Hij Abraham, Isaäk en Jakob onder ede heeft beloofd.”
Het gaat zoals het gaat met laatste woorden: we onthouden ze. Dit heeft Jozef gezegd, weet je nog? Straks, over een aantal jaren, als het hier te bar geworden is en onderdrukt worden door een farao die Jozef niet meer gekend heeft en die onze familie als een bedreiging ziet, zal God naar ons omzien en ons leiden naar het land dat Hij Abraham, Isaäk en Jakob heeft beloofd. “Het komt goed, heb maar vertrouwen”, dat heeft Jozef zegt. Ja, Jozef gelooft in het leven na de dood voor ons als familieleden die achterblijven als hij komt te sterven. En hij vertrouwt er op dat God voor ons zal zorgen.
En dan moeten we wat beloven. We moeten beloven dat we het lichaam van Jozef niet hier in Egypte zullen begraven, maar dat we die eens mee zullen nemen als we voorgoed naar het beloofde land zullen reizen.
En dan sterft Jozef. Ze weten wat voor uitvaart hij hebben wilde. Ze zullen zijn lichaam wel eerst gebalsemd hebben, zoals gebruikelijk was in Egypte. En ze hebben zijn lichaam daarna in een kist gelegd. In een kist, of in een sarcofaag, zoals de vertaling waaruit ik las het woord vertaald wat hier staat. Het zal wel zo’n stenen sarcofaag geweest zijn. Maar in de oorspronkelijke taal van de Bijbel staat er eigenlijk een ander woord: er staat het woord ark. De ark die veel later in de tempel stond. En er staat een lidwoord voor. Ze legden zijn lichaam in niet zomaar een ark, maar in dè ark!
Het doet denken aan de ark in de tempel, veel later, de ark die het symbool werd van Gods aanwezigheid, waarin de twee stenen tafelen werden bewaard. Dat wil zeggen dat het lichaam van Jozef tot een symbool geworden, een symbool dat we moeten bewaren voor het moment dat we geen slaven meer zijn, maar bevrijd worden uit Egypte en dat we dan mee moeten nemen naar het beloofde land. Het wordt tot een soort teken, een soort herinnering aan de toekomst, dat God naar ons zal omzien.
En telkens als we langs de plek komen waar de ark staat met het lichaam van Jozef erin, dan stoten we elkaar aan. Dan zeiden we: “Weet je nog? Van de oude Jozef? Daar liggen zijn beenderen, in die kist. Die zullen wij, of onze kinderen of kleinkinderen, ooit meenemen als we gaan slaven meer zijn in Egypte. Vrij zullen we worden. Op ons wacht het beloofde land.”
Jozef was er heilig van overtuigd dat er leven zou zijn na zijn dood voor zijn familieleden, zijn kinderen en kleinkinderen en nageslacht. Maar hij wist ook nog wat anders. Hij wist dat hij hier in Egypte niet thuishoorde. Egypte is de plek van slavernij, de plek van onderdrukking en van dood. Daar horen mensen niet thuis. En daarmee geloofde Jozef ook in een leven na de dood voor zichzelf. Hij zag het beloofde land als de toekomst voor jou en voor zichzelf. Dat hij daar zou mogen rusten, niet meer als een slaaf en zelfs niet meer als een onderkoning in dienst van farao, maar als een vrij man, op een eigen stukje grond.
Waar is dat dat beloofde land? De namen die wij noemden, weten daar nu meer van dan wij. Zij zijn ons voorgegaan. Wij zijn hier achtergebleven. Ondertussen worden wij opgeroepen om ook hier en nu van de plek waar wij wonen beloofd land te maken. Ja: hemel op aarde.
Zo werd Jozef begraven overeenkomstig zijn laatste wens, vele vele jaren later in het beloofde land. En daarmee is voor Jozef de cirkel rond. Ooit werd hij uit dat beloofde land verdreven toen zijn broers hem in een put gooiden en hem verkochten aan Egypte. En zo kan inderdaad het refrein hier op aarde alsmaar doorgaan, als een eeuwige opstapeling van ellende.
Velen van u zijn hebben ook zo’n ervaring meegemaakt, kwamen ook in een diepe put terecht, werden wreed opgeschrikt, het veilige leven uit. Verdreven uit het leven met iemand van wie je hield. En toch: ook u behoort ook aan het beloofde land, dat in de Bijbel trekken krijgt van een hemel op aarde, waar mensen werkelijk naar elkaar omzien, waar vrede is en recht.
Hoe dat kan, als je daaruit bent verdreven? Hoe dat kan, als je wereld is ingestort, als de dood zomaar zo dichtbij kon inslaan, je geluk voorgoed verdreven lijkt? Ik weet niet hoe dat kan. Ik weet het werkelijk niet. Ik heb die ervaring niet, u wel. Maar ik wens het u wel toe, dat u er weer komt, en ik weet zeker dat zìj het u gunnen en dat ze boven in de hemel, of vanaf de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, of zelfs vanaf de schoot van Abraham, in het licht, u toeknikken: ga maar. Er komt een weg voor je. Hoe dan ook. Wanneer dan ook.
Zo mag het zijn.
Muziek: Maria, Martin Fondse/Remy van Kesteren
Mededeling van overlijden.
Gebeden waarbij we telkens zingen: Lied 367e.
Collecte
Zingen: Lied 416
Zegen
Na afloop is er voor iedereen wat te drinken en gelegenheid om samen na te praten.