Op het verjaardagspartijtje van Darwin en Calvijn. (Kerkblad PS, maart 2009)
Dit jaar vieren we het eeuwjaar van Charles Darwin (1809) en Johannes Calvijn (1509) die dit jaar 200 dan wel 500 jaren jong worden. Een verslag van een verjaardagsfeestje in de Universiteitsbibliotheek van Groningen.
Vanaf Centraal Station loop ik de stad in, langs het Groninger Museum en de Joodse synagoge. Ik ben bewust te vroeg voor de verjaardag van de twee heren, want eerst wil ik naar het Universiteitsmuseum waar een tentoonstelling over het werk van Charles Darwin te zien is. Overigens ook over Arlette Jakobs, maar die ver-eeuwt dit jaar nog niet. De expositie over Darwin is een aanrader. Mijn kennis over Darwin is beperkt, zo merk ik in het museum. Over Calvijn denk ik wel genoeg te weten. Een student in de rechten staat achter de balie. Hij heeft een nieuwe biografie over Darwin klaarliggen. Ik heb er over gelezen. Het moet prachtig zijn. “Die vraag ik voor mijn verjaardag”, zo beslis ik na enig geblader. Even later wandel ik naar de Universiteitsbibliotheek. Op het plein wemelt het als altijd van de fietsen. Aan de balie zit een vriendelijke Groningse.
“Ik kom voor het verjaardagsfeestje van Darwin en Calvijn. Kunt u me vertellen waar ik moet zijn?” De medewerkster moet tot mijn verbazing eerst in de agenda kijken. “Vierde verdieping, zaal twee”. Vreemd. Het verjaardagsfeest van deze twee giganten lijkt me meer iets voor in de centrale hal. Zaal twee is niet groot. Er staan wat hoge tafels met borrelnootjes en een paar lage met stoelen. Langs de korte kant wordt een buffet ingericht. Ik mis de zwarte pakken van de steile Calvinisten en ook de geitenwollen sokken van de fanatieke biologen. De beide jarigen zitten aan een tafeltje. Darwin heeft een grote bos warrig haar en is gekleed in spijkerbroek en slobbertrui. Calvijn draagt een gedistingeerd baardje en is gekleed in een duur Italiaans pak waaronder luxe puntschoenen uitsteken.
“Van harte gefeliciteerd, heren”, zeg ik. “Dank u”, zegt Darwin.
“Ja Ave, fijn dat je gekomen bent”, antwoordt Calvijn. Calvinisten kennen elkaar. Er valt een stilte. Hoe begin je een gesprek met zulke geleerden? Ik doe een poging.
“Ik had een grote drukte verwacht, maar er zijn maar weinig mensen”.
“Ach”, antwoordt Calvijn, “de neo-Calvinisten komen niet. Ze zijn boos en snappen niet dat ik mijn verjaardag samen met Charles vier. Andries Knevel is al wel geweest, maar die moest meteen weer weg. Net alsof hij bang is samen met Darwin gezien te worden.”
Ik kijk naar Darwin. Die zegt: “Bij mij precies hetzelfde. Mijn volgelingen zien Calvijn als de wortel van veel kwaad. Ze hebben me een beleefd kaartje gestuurd.”
Ik blijk hier te zitten met twee omstreden heren. Dit is mijn kans.
“Darwin, begrijpt u er iets van dat aanhangers van Calvijn u niet mogen?”
Darwin lijkt wel opgelucht dat deze vraag wordt gesteld. “Ave, men heeft vaak gezegd dat ik het geloof heb willen ondermijnen. Daarom heb ik ook lang gewacht om mijn boek te publiceren over de verandering der soorten. Ik wilde helemaal zeker van mezelf zijn. En ik heb niemand willen kwetsen. Ik heb alleen maar op willen schrijven wat ik heb waargenomen en wat ik daaruit concludeer.” Darwin neemt de tijd om me omstandig uit te leggen dat hij ontdekt heeft dat een dier of een plant zich niet alleen aanpast aan veranderde omstandigheden, maar dat het die aanpassing ook doorgeeft aan het nageslacht en dat daardoor soorten in de loop der tijd veranderen. Dat gebeurt door natuurlijke selectie, omdat niet-aangepaste dieren en planten niet overleven. Van daaruit gaf hij aanzetten voor een theorie die de evolutie-theorie wordt genoemd. Het is niet allemaal nieuw voor me. Mijn bezoek van daarnet aan het Universiteitsmuseum had mij al goed geïnformeerd. Dat de mens niet van de apen afstamt, maar wel dat de mens en de apen gezamenlijke voorouders moeten hebben gehad. En nog veel meer. Als Darwin is uitgepraat, kijk ik opeens naar Calvijn. Ik ben benieuwd naar zijn reactie.
“Bijzonder interessant Charles”, zegt Calvijn. Ik trek mijn wenkbrauwen op. Van Calvijn had ik verwacht hij pal zou staan voor het scheppingsverhaal, zoals Andries Knevel tot een paar jaar geleden. Dat zeg ik hem ook.
“Ach Ave”, antwoordt Calvijn, “de wetenschap is niet vies. Ik ben zelf ook altijd een wetenschapper geweest. Een jurist die de theologie is ingerold. Ik heb me er sterk voor gemaakt dat de Bijbel te lezen moet zijn in de taal van iedereen, dat de voorgangers studeren en de Bijbel in het Grieks en Hebreeuws lezen. God heeft ons verstand gegeven en die gave van God mag je gebruiken.”.
“Ja maar”, zo werp ik tegen, “wat Darwin zegt gaat toch in tegen het scheppingsverhaal?”
Nu is het Calvijn die mij verbaasd aankijkt. “Hoe kom je daar nu toch bij, Ave? Het scheppingsverhaal vertelt ons dat God uitspreekt dat de schepping goed is. Dat het later toch misgaat, is wat anders, maar het vertelt ons waartoe het spreken van God in staat is, tot iets werkelijk nieuws!”
“Ja, maar, is het dan niet precies zo gegaan zoals het daar staat?”
Calvijn haalt adem. “Weet je Ave, in mijn tijd leefden ook Luther en Copernicus. Copernicus ontdekte dat de zon niet om de aarde draaide, zoals wel te lezen is in Jozua 10:12-13. Luther was woest. ‘Deze dwaas wil de hele wetenschap der astronomie omkeren, maar de Heilige Schrift zegt ons, dat Jozua de zon beval stil te staan en niet de aarde!’ Ik was het niet met Luther eens. Wetenschap en geloof zijn niet met elkaar in strijd, maar vullen elkaar aan. God heeft de mensen verstand gegeven.”
Calvijn valt stil, bukt zich, haalt een Bijbel uit zijn tas. Het is een NBV-vertaling, zo zie ik tot mijn verwondering. Hij bladert even en leest dan Psalm 8 voor:
“Zie ik de hemel, het werk van uw vingers,
de maan en de sterren door u daar bevestigd,
wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt,
het mensenkind dat u naar hem omziet?
U hebt hem bijna een god gemaakt,
hem gekroond met glans en glorie,
hem toevertrouwd het werk van uw handen
en alles aan zijn voeten gelegd:
schapen, geiten, al het vee…………..
HEER onze Heer, hoe machtig is uw naam op heel de aarde.”
“Amen”, zegt Calvijn, waarna hij liefdevol de Bijbel dichtslaat.
“Mooi”, zegt Darwin.
Calvijn wijst ons op het buffet dat inmiddels gereed staat. “Nu wat eten en drinken en feest vieren. Dat deed ik vroeger ook altijd, vooral op zondag na kerktijd, als ik ging zeilen op het meer van Genève. Schenk een glas in en proost!” Even later zie ik Calvijn die eeuwenlang voor stijf is gehouden aan de zwier op muziek van een bandje dat ook nog gekomen is. Veel mensen zijn er nog altijd niet, maar de sfeer is goed.
Terwijl Calvijn aan het dansen is, zit Darwin nog altijd op zijn stoel. Hij zit voorovergebogen en bekijkt iets dat op tafel voor hem ligt. Een vlieg. Hij houdt het voorzichtig aan een vleugel vast en bekijkt het van alle kanten. Als ik naast hem kom zitten, ziet hij me niet.
“Wat ontzettend mooi”, zo hoor ik hem fluisteren.
“Amen”, fluister ik zachtjes voor me uit.
Ave (Aart Veldhuizen).