Bijbelbijspijkeren – Romeinen 1

Bijbelbijspijkeren: rare jongens die Romeinen!

 

In het voorjaar van 2011 organiseren we in Sneek een serie avonden onder de titel ‘Bijbelbijspijkeren’, bedoeld om de teksten uit de Bijbel onder de aandacht van een breder publiek te brengen. Er komen veel mensen op af, net als vorig jaar zo’n 70 mensen. Dit arikel is een weergave van het informatieblad van de cursusavonden die ik op15 en 16 maart 2011 hield over Romeinen 1.

 

Waar zitten we in de boekenkast van de Bijbel?
Maarten Mook begon deze cyclus met een stukje uit het evangelie naar Lukas (de barmhartige Samaritaan). Daarna nam Fedde Welbedacht ons mee naar Richteren, een boek behorende tot de Vroege Profeten van de plank van de Nebiim. Alex van Ligten nam ons mee in een stukje uit de Chetumbim (Geschriften), met het boek Prediker. Jan Willem Nieboer liet ons met de moord op Habel kennismaken met een stukje van de Tora. Vandaag resteert een laatste plank, die van de brieven. Uit de brieven lezen we het begin van de brief van Paulus aan de Romeinen. Je zou deze brief zijn ‘stevigste’ brief kunnen noemen.

Waar zitten we in het Nieuwe Testament?
Het Nieuwe Testament begint met de evangeliën naar Matteüs, Markus, Lukas en Johannes. Daarna volgt Handelingen der Apostelen (eigenlijk 2 Lukas) en daarna de Romeinenbrief. Die indeling zet ons op het verkeerde spoor. De brief van Paulus aan de Romeinen is namelijk (net als alle brieven van Paulus) eerder geschreven dan de vier evangeliën. Dat zullen we dadelijk ook op grond van de inhoud zien. Paulus’ brieven zijn de oudste geschriften van het Nieuwe Testament. Paulus heeft het bijna nergens over het leven van Jezus, maar vooral over de betekenis van zijn dood en zijn opstanding. De evangeliën geven aan dat er toch wel degelijk ook behoefte was aan de verhalen over Jezus’ leven.

Datering:

Brief aan de Romeinen – winter/voorjaar 55/56. Brieven aan Korinthe – vanaf 50.
Evangeliën: de datering is een groot mijnenveld met enorm uiteenlopende opvattingen. Ik ga zelf voorzichtig van deze datering uit:
Evangelie naar Markus – mogelijk net voor de val van Jeruzalem rond 65-70 na Christus
Evangelie naar Matteüs – ca 70-80 na Christus
Evangelie naar Lukas – ca 70-80 na Christus
Evangelie naar Johannes – eind 1e eeuw na Christus

Waarom schreef men Evangeliën? 
De periode 65-70 na Chr. is een kritieke tijd. De apostelen/ooggetuigen zijn gestorven. De traditie verhaalt van de marteldood van Petrus (en ook Paulus?) in Rome onder keizer Nero. In de tijd van de vervolging onder Nero worden de christenen niet meer gezien als een Joodse sekte, maar als een aparte godsdienst. Christenen worden genoodzaakt hun identiteit te omschrijven, wat niet zo eenvoudig is. Men moet orde op zaken stellen: wat heeft Jezus nu precies gezegd en gedaan? Daarom schrijven Markus, Lukas en Matteüs hun evangelie. Bovendien willen zij de wildgroei aan de in die tijd zeer populaire mirakelverhalen beteugelen. De Evangeliën zijn niet in een ruk geschreven, maar in een groeiproces. Het ontstaan van kun je in het schema zien. 
Markus is het eerst geschreven, een flitsende reportage van woorden en daden van Jezus en leest als de krant. Matteüs is meer betogend, catechetisch. Lukas presenteert zich als ‘geschiedschrijver’ in twee delen. Het eerste deel van Lukas’ werk omvat Jezus’ werk en leven tot aan de hemelvaart. Lukas’ tweede boek is het boek Handelingen der Apostelen. Het Evangelie van Johannes heeft een eigen karakter en staat zelfstandig naast de andere drie. Alle vier[1] evangeliën hebben een eigen kleur, een eigen doelgroep en binnen bepaalde grenzen zelfs een eigen theologie.

Paulus.
Onder veel moderne christenen heeft Paulus geen goede naam. Hem wordt nogal wat verweten. Hij zou de leer van het Christendom in hevige mate naar zijn hand hebben gezet. Hij zou sterk dogmatisch zijn ingesteld, vrouwonvriendelijk, homohater en nog veel meer. In Romeinen 1 komen we dat tegen. Maar wie was Paulus eigenlijk? Paulus (of Saulus) was een Jood die buiten Israël opgroeide in een Farizees milieu. Farizeeën waren over het algemeen handwerkslieden die in hun vrije tijd zeer ijverig waren in het bestuderen van de Tora[2]. Paulus is een ontwikkeld man die erg op de hoogte is van de Tora en de Farizese manier van Bijbellezen, maar ook van de Griekse filosofen. Dat maakt dat zijn brieven niet makkelijk te lezen. Dat Romeinen moeilijk te lezen is, komt dus niet alleen doordat die Romeinen zulke rare jongens zijn.

Lukas’ tweede boek Handelingen der Apostelen vertelt veel over Paulus, over zijn bekering en zijn reizen. Voor een exacte weergave van historische feiten is het boek niet geschreven, maar het geeft wel een indruk. Handelingen der Apostelen wil laten zien dat het geloof in Jezus zich uitbreidde van Jeruzalem tot in Rome toe. Handelingen der Apostelen vertelt dat Paulus aanvankelijk de Christenen vervolgt. Als hij dat in Damascus wil doen, zou hij de stem van Jezus hebben gehoord en met een blindheid geslagen zijn waarvan hij later wordt genezen. Vanaf dat moment wil hij Jezus volgen. Hij trekt zich geruime tijd terug en begint dan aan zijn zendingsreizen om ook buiten Israël over Jezus te vertellen. Gaandeweg groeit bij hem het besef dat hij naar Rome wil, om daarna naar Spanje te reizen.

De situatie in Rome.
Rome was het centrum van de toenmalige wereld. Vandaar dat Paulus daar heen wilde. Eigenlijk is het vreemd dat er in het jaar 55 in Rome al christelijke gemeenten zijn. Blijkbaar zijn er via reizigers in Rome een aantal kleine christelijke gemeenten ontstaan, minimaal drie, mogelijk zelfs enkele tientallen. Zo’n gemeente kwam samen in een huiskamer.

Aan die gemeente(n) in Rome schrijft Paulus dus zijn brief. Hij kent de mensen daar niet. Paulus ziet in dat Rome als centrum van de toenmalige wereld een ontzettend belangrijke stad is voor de verdere verspreiding van het evangelie. Hij wil er graag heen, maar moet eerst nog naar Jeruzalem. Zij zouden hem kunnen steunen om verder in het Westen (Spanje) het evangelie te verspreiden. Daarvoor moeten ze wel zijn apostelschap erkennen.
De Romeinenbrief is waarschijnlijk een brief uit één stuk, gedicteerd aan en opgeschreven door ene Tertius. Daarmee is deze brief totaal anders dan zijn brieven aan Korinthe, die in een langdurige briefwisseling tot stand zijn gekomen en waar Paulus van de hak op de tak springt[3]. De brief aan de Romeinen is een lopend betoog.
De Romeinenbrief is in de geschiedenis van de theologie heel belangrijk geweest. Maarten Luther werd er door gegrepen en dat leidde uiteindelijk tot de Hervorming. Ook Karl Barth (20e eeuw) begon zijn nieuwe manier van theologiseren (over God als de geheel Andere) met een studie van de Romeinenbrief.

We lezen Romeinen 1.
Om de brief te kunnen lezen, verplaatsen we ons in de Romeinse christen van rond het jaar 55. Er is sprake van een groot conflict tussen de Joden en de christenen. En ook tussen de christenen zelf die òf van heidense of van Joodse oorsprong zijn, zijn grote spanningen. In één of meer synagogen waren door Christus-aanhangers messiaanse onlusten gekomen. Daarom heeft de Romeinse macht in het jaar 49 op bevel van keizer Claudius grote groepen Joden de stad uit gezet. In het jaar 54 wordt Claudius opgevolgd door keizer Nero (ook geen lekkere jongen), maar wellicht konden Joden toen weer in de stad terugkeren. In die context schrijft Paulus zijn brief.

De verhouding tussen christenen van Joodse herkomst en christenen van heidense afkomst is in Rome dus erg ingewikkeld. Er zijn conflicten geweest en de Joden zijn de stad uit gezet. De christelijke gemeenten zijn daardoor erg verdeeld geraakt. Moet de christelijke gemeente alle Joodse gebruiken handhaven, of gelden die niet meer? Hoe ben je christen en wat moet je daarvoor doen? Moet je nauwgezet de Joodse wetten volgen, of is dat nu Christus gekomen is allemaal niet meer nodig? Moet je je laten besnijden? En wat te denken van het eten van vlees? Vlees dat op de markt te koop is, is aan de afgoden gewijd. Mag je dat wel eten? Raak je dan niet zelf verontreinigd? De discussies daarover lopen hoog op. Er zijn er die volledig vegetarisch door het leven gaan, omdat ze niks willen eten dat aan de afgoden is gewijd. Er zijn er ook die vinden dat geloof in Christus niets te maken heeft met wat je eet. Paulus gaat daar in Romeinen 14 en 15 prachtig mee om. Hij zegt dat je als christen vlees dat aan de afgoden gewijd is, gerust mag eten, maar dat je het maar niet moet doen als je daarmee je medechristen (die zwakker is) ergert.
De gemeenten in Rome zijn dus in een diepe crisis. De eenheid van de gemeenten is in het gevaar. Daar, in één van die huisgemeenten, valt de brief van Paulus bij ons op de mat. We lezen het eerste hoofdstuk en zullen gaan zien hoe Paulus een grote redevoering opbouwt die er op neerkomt dat er geen enkel verschil is tussen Joodse en heidense christenen.

(Romeinen 1:1-7 visitekaartje)
1 Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het evangelie van God, 2 dat Hij tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige Schriften
3 aangaande zijn Zoon, gesproten uit het geslacht van David naar het vlees, 4 naar de geest der heiligheid door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here 5 door wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor zijn naam onder al de heidenen, 6 tot welke ook gij behoort, geroepenen van Jezus Christus 7 aan alle geliefden Gods, geroepen heiligen, die te Rome zijn: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus.

De inzet is duidelijk. Paulus wil de Romeinen voor zich winnen. Paulus voelt zich geroepen. Hij noemt zich een apostel, een gezondene.
Vers 2-3: had God echt tevoren door zijn profeten beloofd (aangekondigd) dat Jezus zou komen? Dat ligt wat genuanceerder. Profeten zijn geen waarzeggers, maar waarheidzeggers. Ze voorspellen niet de toekomst, maar wijzen aan wat er mis is en zeggen waar het op staat. En ze wijzen geregeld op een nieuw begin, op een nieuwe koningszoon bijvoorbeeld, die aan het hof geboren is. Het zijn die teksten die de schrijvers van het Nieuwe Testament bij Jezus weer opnieuw aan het licht zien komen.
Vers 4: let goed op de formulering. Paulus heeft het erover dat Jezus Gods zoon is. Wanneer? Jezus is Gods zoon verklaard door zijn opstanding uit de doden. Bij Paulus is Jezus dus zoon van God bij diens opstanding. Latere schrijvers zijn daar mee verder gegaan en zo zie je hoe een dogma als het dogma van Jezus als zoon van God zich ontwikkeld binnen de boeken van de bijbel:Paulus in Romeinen 1:4 (55/56 na Chr) – bij zijn opstanding is verklaard dat Jezus zoon van God is.

  • Markus 1:11 (65-70 na Chr) – al eerder, namelijk bij de doop van Jezus in de Jordaan klinkt er een stem uit de hemelen: “Jij bent mijn zoon, de geliefde, in jou heb ik mijn welbehagen”
  • Matteüs 1:23 (70-80 na Chr) – nog eerder, een maand of acht voor de geboorte van Jezus spreekt een engel tot Jozef en zegt: “Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuël geven, hetgeen betekent: God met ons”.
  • Lukas 1:35 (70-80 na Chr) – nog eerder, negen maanden voor de geboorte van Jezus zegt een engel tot Maria: “de heilige Geest zal over je komen en je overschaduwen, daarom zal ook het heilige dat verwekt wordt, zoon van God genoemd worden”
  • Johannes 1:1-18 (eind 1e eeuw) – nog eerder, het woord van God is vlees geworden en was in den beginne bij God, van voor de grondlegging der wereld af aan.

Zo bezien wordt Jezus binnen de boeken van de bijbel dus steeds vroeger ‘zoon van God’. Maar wat bedoelen ze daar dan mee? Het is natuurlijk geen biologieles, maar een manier van zeggen. En het wordt ook van anderen gezegd. Israël wordt zoon van JHWH genoemd en tal van figuren worden zoon van God genoemd. Het wordt ook over de volgelingen van Jezus gezegd dat zij kinderen van God zijn en daarom bidden ze tot God ook als ‘onze Vader’. En in al die uitingen wil het begrip ‘zoon van God’ zeggen dat de persoon die zo genoemd wordt sterk behoort bij God. Jezus is in die boeken de ‘zoon van God’ bij uitstek. Volgens de schrijvers is Jezus dus de mens die het sterkst behoort bij God. In onze gewone woorden gezegd: in Jezus krijgt God een gezicht.

(Romeinen 1:8-15 – Dank en doel)
8 In de eerste plaats dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, omdat in de gehele wereld van uw geloof gesproken wordt. 9 Want God, die ik met mijn geest dien in het evangelie van zijn Zoon, is mijn getuige, hoe ik onophoudelijk te allen tijde bij mijn gebeden uwer gedenk, 10 biddende, of mij eindelijk door de wil van God eens een weg gebaand moge worden om tot u te komen. 11 Want ik verlang u te zien om u enige geestelijke gave mede te delen tot uw versterking, 12 dat is te zeggen: onder u mede bemoedigd te worden door elkanders geloof, van u zowel als van mij. 13 Doch ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat ik dikwijls het voornemen heb opgevat tot u te komen – waarin ik tot nu toe verhinderd ben – om ook onder u enige vrucht te hebben, evenals onder de andere heidenen. 14 Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.  15 Vandaar mijn bereidheid om ook u te Rome het evangelie te brengen.
Vers 8 – blijkbaar gaat er een goed gerucht uit van de gemeenten in Rome

Vers 9-10 – Paulus vertelt dat hij vaak aan ze moet denken en voor ze bidt.
Vers 11-13 – hij wil ze dolgraag bezoeken en wil dat al lang.
Vers 14 – Paulus heeft een nogal heftig roepingsbesef. Dat komt in al zijn brieven terug en dat lijkt me niet gezond. Hij ziet zichzelf als een schuldenaar van Grieken en Barbaren (hier: de beschaafde en onbeschaafde wereld). Hij ziet zichzelf als geroepen om hen met Jezus in aanraking te brengen.

(Romeinen 1:16-17 – briefthema)
16 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. 17 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.

Vers 16 – evangelie betekent blijde boodschap die wordt verkondigd. Bedoeld is de blijde boodschap aangaande Jezus.
Vers 17 – de kern van wat Paulus in zijn brief wil leren: God ziet de mens rechtvaardig aan. Een mens wordt rechtvaardig verklaard. Niet omdat hij zo goed is, maar omdat God dat zo ziet. Op andere plaatsen wordt dat genade genoemd. Paulus koppelt dat aan geloof, maar geregeld wordt dat toch te voorwaardelijk uitgelegd. Geloof wordt dan een nieuwe voorwaarde waaraan je moet voldoen. De teneur van Paulus is juist dat hij af wil van de eigen prestaties. Je hoeft dus niet iets te doen om rechtvaardig te zijn, maar het wordt je aangezegd.
Daarmee is de hele discussie van de gemeenten van Rome niet meer aan de orde. Er komt nu ruimte voor een nieuwe eenheid tussen Jodenchristenen en heidenchristenen. Jodenchristenen en heidenchristenen zijn gelijk. Voor God zijn ze rechtvaardig, niet omdat ze zo goed zijn of zo goed doen, maar omdat God hen rechtvaardig verklaart. Wat zou je dan nog gaan zitten ‘zeuren’ over wat er wel of niet is toegestaan? Het heil is voor allen, of je nu van Joodse of heidense oorsprong bent.
Paulus redeneert in het vervolg van het negatieve naar het positieve. Hij begint een grote aanklacht op te bouwen. Het komt er op neer dat er niemand is die deugt. We gaan dadelijk lezen hoe hij dat over de heidenen zegt. Die deugen niet. Daarna bespreekt hij uitvoerig de Joden, die deugen ook niet. Niemand deugt en niemand is rechtvaardig voor God. We zijn allemaal zondige mensen en schieten allemaal rechtsom of linksom te kort. We hebben allemaal genade van God nodig, of je nu heiden bent of Jood, of nog wat anders. Waar het op aan komt is dat God ondanks het feit dat de mensen niet deugen de mensen toch rechtvaardig verklaart. Daarmee is in Rome de eenheid van de christelijke gemeente gered.
In het restant van hoofdstuk 1 volgt de aanklacht in de richting van de heidenen. In hoofdstuk 2 volgt de nog veel langere aanklacht in de richting van de Joden. In Romeinen 3:23-24 komt hij dan terug op zijn punt als hij zegt: “Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus”. We lezen in het restant van vanavond nog de aanklacht van Paulus in de richting van de heidenen.

(Romeinen 1:18-21 – De volkeren hadden beter moeten weten)
18 Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden, 19 daarom dat hetgeen van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard. 20 Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben. 21 Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. 

Het is duidelijk wat Paulus hier bedoeld. Iedereen had God kunnen kennen, dus als iemand niet tot het geloof in God gekomen, is dat ‘zijn eigen schuld’. Ze hadden beter moeten kunnen weten. Ik vermoed dat wij in onze tijd dat Paulus niet zomaar meer nazeggen. Want we zien dan wel de ‘schepping’ maar ook de tsunami’s en de aardbevingen en nog veel meer….

(Romeinen 1:22-32 – de ‘bende’ die de heidenen er van maken)
22 Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, 23 en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. 24 Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt. 25 Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen. 26 Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke. 27 Eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkander ontbrand, als mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende en daardoor het welverdiende loon voor hun afdwaling in zichzelf ontvangende. 28 En daar zij het verwerpelijk achtten God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt: 29 vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid, vol nijd, moord, twist, list en kwaadaardigheid; 30 oorblazers, lasteraars, haters van God, verwatenen, overmoedigen, grootsprekers, vindingrijk in het kwaad, hun ouders ongehoorzaam; 31 onverstandig, onbestendig, zonder hart of barmhartigheid. 32 Immers, hoewel zij de rechtseis van God kenden, namelijk, dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood verdienen, doen zij ze niet alleen zelf, maar schenken ook nog hun bijval aan wie ze bedrijven.

Zo leer je nog eens wat nieuwe woorden. Bij oorblazers moet je denken aan roddelaars en bij verwatenen aan arrogante lui. Al met al is dit een heftige ‘zondencatalogus’, waarin ook nog eens de homoseksuele medemens er van langs krijgt. Paulus noemt homoseksualiteit tegennatuurlijk. Dat is het bekende argument dat je nog wel eens hoort op verjaardagen en partijen van ‘God schiep Adam en Eva en niet Adam en Evert of Ada en Eva’. Is Paulus anti homo?
Paulus was natuurlijk een man van zijn tijd. Die tijd was niet homo-vriendelijk. Toch kende men niet het verschijnsel van langdurige homoseksuele relaties[4]. Wel het verschijnsel in de betere kringen dat welgestelde heren er een jongetje bij namen. Die vorm van ‘knapenschenderij’ zal ook in Rome alom bekend zijn geweest en tegen die vormen van misbruik gaat Paulus elders te keer.
Maar er is ook nog wat anders te zeggen. Paulus’ anti-homo uitspraak komen we eigenlijk alleen hier bij hem tegen. Op andere plaatsen heeft hij het niet over homoseksualiteit maar over de uitbuiting die knapenschenderij met zich meebracht. Deze anti-homo teksten behoren absoluut niet tot de kern van zijn denken. Sterker nog: heel deze redenering waar deze ‘zondencatalogus’ uit voort komt, is niet eens van zijn hand. De hele redenering die Paulus in Romeinen 1:18-32 opbouwt, komt bijna letterlijk uit het boek Wijsheid van Salomo[5], 13:1-9 en 14:22-31. Zo uniek is Paulus dus niet. Dit is de enige plaats waar Paulus werkelijk over homoseksualiteit spreekt en dat doet hij in een passage die hij van een ander (Wijsheid van Salomo) ‘gejat’ heeft. Je kunt dus moeilijk beweren dat we hier met de kern van het denken van Paulus te maken heeft. Het is een tijdgebonden zijspoor, dat, zoals andere tijdgebonden zijsporen (bijv. over de positie van de vrouw), nogal wat schade heeft aangericht.

En de Jodenchristenen?
Hoe zal het daar nu ondertussen zijn in die huisgemeenten te Rome? De christenen die uit de volkeren afkomstig zijn (de heidenchristenen) hebben er flink van langs gekregen. Ik vermoed zo dat de Jodenchristenen hebben zitten handenwrijven. Er zal geknikt zijn: “Inderdaad, ze maken er maar een potje van tegenwoordig”. Maar dan richt Paulus zich in Romeinen 2 tot de Jodenchristenen. Over hun Joodse afkomst zegt hij: “Het gaat niet om het horen van de Tora, maar om het doen van de Tora. Het gaat niet om de uiterlijke besnijdenis, maar de innerlijke besnijdenis.” En vervolgens geeft hij aan dat het volledig doen van de Tora een onmogelijkheid is.

Toch blijft voorop staan dat Paulus als mens van zijn tijd al het mogelijke heeft gedaan om de beweging rondom Jezus uit te breiden en het geloof te doordenken. En dat geeft de nog maar kort geleden ontstane gemeenten van Rome handvaten om de voor hen nieuwe tijd in te gaan.

Aart C. Veldhuizen, Sneek.

 


 

[1] Er zijn nog veel meer Evangeliën geschreven, vrijwel allemaal vanaf de tweede eeuw na Christus. Zo is er het evangelie van Maria, Thomas, Judas, Jakobus, Filippus, Petrus en nog veel meer. Die evangeliën zijn niet door die personen geschreven, maar geschreven alsof ze door hen geschreven zijn. Dat moet niet als vervalsing worden gezien, maar als verering. Om de boodschap en de betekenis van de persoon opnieuw onder de aandacht in een nieuwe tijd te brengen werden op naam van personen uit het verleden gerust hele nieuwe boeken geschreven. Dat is een algemeen bekend verschijnsel uit die tijd dat Pseudo-epigrafie heet en ook al in de laatste eeuwen voor onze jaartelling veel voor komt met het Testament van Mozes, de boeken van Henoch, de Wijsheid van Salomo, etc. Een aantal brieven in het Nieuwe Testament zijn overigens ook pseudepigrafisch en worden ten onrechte voor de brieven van Paulus gehouden en zijn in werkelijkheid ook Pseudepigrafisch, zoals 2 Tessalonicenzen, 1 en 2 Timotheüs, Titus. De schrijver van Hebreeën is niet bekend, zeker niet Paulus.

[2] Farizeeën hebben bij ons geen beste naam. Het is zelfs een scheldwoord. In de tijd van het Nieuwe Testament is dat niet zo. Farizeeën werden zeer gewaardeerd als integere en serieuze mensen. Ze vormen meer een volksbeweging dan de beweging van de Sadduceeën. Als de partij van de Sadduceeën na de val van Jeruzalem in 70 na Christus vrijwel geheel verdwijnt, krijgen de Farizeeën de overhand. We lezen in de Evangeliën dat Jezus telkens met hen de discussie opzoekt. Dat zal wel eens kunnen zijn omdat in de periode dat de Evangelie-schrijvers aan het werk zijn, de Farizese partij tot grote hoogte is gestegen. Daarnaast lijkt er veel op dat ook Jezus afkomstig is uit kringen die je Farizees zou kunnen noemen.

[3] Als Paulus in één van zijn brieven aan de Korintiërs schrijft dat de vrouw in de gemeente moet zwijgen, is het dus maar de vraag of je dat vanuit zijn standpunt als een altijd durend voorschrift moet zien. Omdat we de brieven waarop hij antwoord gaf niet kennen, kan het heel goed dat de vraag aan Paulus was: “Beste Paulus, wat moeten we doen met twee dames die op de achterste rij de hele tijd zitten te kletsen?” En dat Paulus daarom antwoordde: “Laat de vrouw in de gemeente zwijgen!” Op andere plaatsen is hij voor zijn tijd namelijk behoorlijk revolutionair als hij zegt dat er in Christus geen onderscheid is tussen man en vrouw.

[4] in de Bijbel hooguit bij David en Jonathan, want David zegt bij de dood van Jonathan in 2Sam1:26 – “Het is mij bang om u, mijn broeder Jonathan, gij waart mij zeer lief; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde van vrouwen”

[5] Wijsheid is een boek dat niet in de Bijbel is terechtgekomen, maar wel een grote rol op de achtergrond speelt. Er zijn namelijk nog veel meer boeken geschreven, een enorme kring van religieuze boeken. Wijsheid heet ook wel Wijsheid van Salomo genoemd, maar is niet door Salomo geschreven maar tussen 30-50 na Christus in kringen van het vroege Jodendom. Het geeft dus aan hoe er in die tijd gedacht werd.