We hebben het goed in de straat in Langweer waar we wonen. Drie weken werd er zomaar voor ons werd gekookt toen wij Corona hadden. Als het je het goed gaat, zou je bijna vergeten dat er nog 7.903.186.607 wereldbewoners zijn. En dat zijn ook allemaal ikken. Als ik in de Jumbo mijn winkelwagentje voortduw naar de kassa waar ik het snelst geholpen denk te worden, denk ik daar niet bij na. Gehaast zet ik dan mijn spullen op de band en zet voor en na mijn boodschappen duidelijk het ‘volgende-klant-balkje’ waarmee ik afbaken wat mijn spullen zijn.
Dat ‘volgende-klant-balkje’ staat symbool voor de cultuur waarin we als samenleving zijn terechtgekomen: “Deze spullen zijn van mij en daar moet iedereen met zijn tengels van af blijven!” Dat rijmt op zinnen als: ik wìl geen vluchtelingen in ons land, ik ben gehecht aan mijn privacy, ik wìl me als gezond mens niet laten inenten om kwetsbaren te beschermen, ik wil dat Europa ons als land meer òplevert dan dat het ons kost. Het refrein is telkens: ik heb niks met de ander te maken, ook niet met de ander die het minder heeft dan ik!
Dat is een probleem. Ons ik is te groot geworden. Het Mei Elkoar is er hooguit nog in eigen kring. Maar ik ben er slechts eentje van bijna acht miljard medebewoners. Zonder werk van medemensen die ik helemaal niet ken, kan ik vermoedelijk niet eens in leven blijven. En als je ooit sterft wordt er niet gepraat over je grote auto, je dure huis of dikke bankrekening, maar om wat je voor anderen hebt gedaan. Dat is blijkbaar hetgene waar het echt op aankomt.
Soms overkomt me iets waardoor ik weer besef dat we niet de enigen zijn op deze aardbol. Zoals onlangs bij een woonwinkel. Voor de winkel was een man en een vrouw, beiden met een MiddenOosten-achtig uiterlijk, druk bezig om een complete lounche-set achter op hun fiets te binden. We liepen langs hen heen de winkel in. Een jonge vrouw mompelt: “Eigenlijk zouden we hen even moeten helpen”. Mijn vrouw en ik kijken elkaar aan: “Jij of ik?” Omdat ik toch geen fan van winkelen ben, offer ik me op. Ik vraag hen of ik helpen kan. Een kwartier later sta ik met een volgeladen auto bij hun woning. De man helpt me met uitladen. In gebroken Nederlands zegt hij: “Dank! We willen wel wat terug doen. Komt u straks met uw vrouw en kinderen een kop koffie drinken bij ons? Lunchen kan ook!” Ik beloof hem terug te bellen.
Terug bij mijn vrouw vertel ik van het voorstel van de man. Als we onze dingen gedaan hebben, bellen we hem. We zijn welkom. Even later zitten we bij hen aan de koffie. Ze komen uit Syrië. De man was voorganger in de kerk (een collega van mij dus!) en opticien, de vrouw was architect. Als christenen was hun toekomst en zelfs hun leven daar niet zeker. Ze vertellen hoe ze in vijf jaar in zeven verschillende AZC’s hebben gezeten, waardoor hun kinderen telkens van school moesten wisselen. Maar ze klagen niet. Ze vertellen dat ze blij zijn dat ze sinds een jaar een eigen woning hebben en straks eindelijk mogen gaan werken als het inburgeringsexamen gedaan is. En ze vertellen warempel hoe blij ze zijn dat ze in Friesland wonen, omdat de mensen daar bereid zijn om elkaar te helpen. Ondertussen worden we verwend met allerlei lekkers. Twee uur later rijden we naar huis. Een bijzondere ervaring rijker. En in het besef: er zijn nog veel meer ikken dan alleen wij. Zelfs nog veel meer dan alleen de mensen die ik ken.
Gepubliceerd in Dorpsblad Langweer, september 2021.