Zeven broers met hun moeder versus het kwaad in het kwadraat.
Het boek 2Makkabeeën (rond 100 v. Chr) heeft de neiging te overdrijven. Allerlei elementen zijn hier samengevoegd tot een gruwelijk gedeelte. Het is goed om te overwegen of we dit kwaad in het kwadraat wel voor willen lezen. Maar waar zijn we als het kwaad niet aan de orde willen stellen? De moeder die moet toezien hoe al haar zeven zonen één voor één worden afgeslacht, doet me denken aan dat kleine bordje. Het staat buiten de loop, uiterst links van de huidige uitgang van Birkenau (Auschwitz II). Er staat te lezen dat in de barak die op deze plek stond zwangere vrouwen apart werden gehouden. Hier moesten ze eerst bevallen. Dan werd eerst het kind en daarna de moeder gedood. Het kwaad is van alle tijden. 2Makkabeeën 7:4 gebruikt zelfs speciale werkwoorden als technische termen voor de gruwelijkste daden.
De zeven zonen. Een zevental komen we in de Vroeg-Joodse literatuur vaker tegen. 1Henoch 10 (315 v. Chr.) beschrijft eerst vier en later zeven heilige wachters als bedienden en gezanten van de hemelse Koning. In Hemelvaart van Mozes 9 (10-30 n. Chr.) wordt gesproken over de verwachting van de komende Taxo, die met zijn zeven zonen zijn bloed zal geven voor de Heer. Hier is een zevental met hun moeder. Dat maakt het verhaal des te aangrijpender.
Het doen van de Thora. Ze zijn gegrepen omdat ze geen varkensvlees willen proeven. Van de dwang om te eten is pas in vers 7 sprake. In vers 1 gaat het mogelijk slechts om het aanraken van varkensvlees. Ze weigeren. Nu worden ze zelf gebraden. En dat allemaal om een varkenskarbonaadje? Is het werkelijk de wil van God dat mensen daarvoor moeten sterven? Er zijn er die voor zwaarderwegend lijkende verleidingen zijn bezweken. Het is goed om hier bij stil te staan. De gedachte dat het Jodendom een hoge mate van wetticisme kende, is wijd verbreid. Zeer ten onrechte! In de geschriften van de Tenach en het vroege Jodendom komen we een andere vorm van omgaan met de Thora tegen, dan ons vaak geschetst is vanuit kinderbijbels en preekstoelen. Gehoorzame daden staan in dienst van het geloof in God die de rechtvaardige beloont. De weigering om varkensvlees aan te raken heeft alles te maken met het doen van gehoorzaamheid, met geloofsvertrouwen. Het is vanwege diezelfde gehoorzaamheid aan de HEER dat Daniël weigert te buigen en deze moeder met haar zonen liever sterft, dan de Thora ongehoorzaam is. Dat is het adagium van deze geschriften: leven is alleen maar mogelijk in de Thora, anders is het beter om te sterven.
Sterven voor iets. Waar Daniël bereid is te sterven vanwege trouw aan de Thora, worden er in 2Makkabeeën 6 en 7 daadwerkelijk mensen omgebracht. Dat brengt een nieuwe element in: het sterven dient een hoger doel. Het dient het in stand houden van de Thora. Daarmee worden de zeven broers, net als Taxo en zijn zonen en de heilige wachters, een soort heilsfiguren. De zeven broers worden namelijk, analoog aan het Bijbelse adagium van de laatste die de eerste wordt, gaandeweg steeds indrukwekkender in hun houding en verweer. Waar de eerste zoon in vers 2 nog spreekt over de wetten van onze voorvaderen en je nog aan nationalistische gevoelens kunt denken, brengt de tweede zoon een belangrijke verdieping aan: de wetten van de vaderen zijn de wetten van de Koning der wereld. Ze doen daarin denken aan Jesaja’s lijdende knecht des HEREN. De laatste broer spreekt in vers 37 en 38 zelfs de wens uit dat door het sterven van “mij en mijn broers de toorn van de Almachtige, die terecht tegen heel ons volk is ontbrand, bedaren mag.” Via de weg van ellende, beproeving en dood komt het tot overwinning. Het is daarom dat de herinnering aan dit hoofdstuk in Hebreeën 11:35-38 een plek gekregen heeft.
Opstanding van het lichaam. Uit dit alles blijkt dat de dood van Joden tijdens de verdrukking onder Antioches IV Epifanus (regeerde van 175-164 v. Chr.) duidelijk invloed heeft gehad op het denken over leven na de dood, gedachten die in het Nieuwe Testament terugkomen. Meerdere opvattingen ontstonden. Volgens de één moet je er voor werken, volgens de ander moet je bepaalde kennis verwerven. 1Henoch 102-104 spreekt over de opstanding van de menselijke geest, Wijsheid 2 en 4 en 4Makkabeeën over de onsterfelijkheid van de ziel en Jubileeën 23:11 over opname van de geest in de hemel. Waar die voorstellingen meer Hellenistisch te duiden zijn, is de notie van 2Makkabeeën 7 meer hebreeuws. Een hoofdstuk eerder geeft Eleazar trouwens nog het traditionele geloof in een schaduwachtig voortbestaan in het dodenrijk weer in 2Makk.6:34. Het is dus uniek dat dit hoofdstuk spreekt van de opstanding van het lichaam. De voorstelling van één of andere vorm van eeuwig leven na de dood vind je nauwelijks in de Tenach. Voortbestaan zag men zich in de Tenach alleen in het nageslacht. In latere gedeelten, zoals Daniel 12:2, komen we de gedachte aan een leven na de dood wel tegen. 2Makkabeeën 7 is echter heel uitgesproken. De gemartelde broers gaan overduidelijk uit van een opstanding van het lichaam, in de vorm zoals we die later ook bij Paulus tegenkomen. De tweede zoon ziet een groot contrast tussen het lot van de broers met hun moeder en het lot koning Antiochus. Als stervende martelaar is hij zelfs gelukkiger dan de zogenaamd succesvolle koning. Het is daarom goed om bij vers 9 ‘daarom ontneemt ons nu wel het leven’ te bedenken dat dit ‘ontnemen’ de notie van ‘bevrijden’ heeft.
Koning der wereld. Zo staan in dit gedeelte de eerste twee broers met hun moeder voor een keuze. Ze weigeren te buigen voor de eisen van koning Antiochus, voor de macht in het kwadraat, maar kiezen voor gehoorzaamheid aan de Koning der wereld. In het vaste vertrouwen dat die Koning zich over zijn dienaren zal ontfermen (6) en hen op zal wekken tot eeuwig leven (9) verwisselen ze het leven.
Aart C. Veldhuizen, Sneek.