Mensen hebben een probleem: ze kunnen praten.
Het lijkt er op dat mensen zich van dieren onderscheiden doordat ze kunnen praten. Laat dat nu juist het grote probleem zijn. Want: sinds we kunnen praten, hebben we uitgevonden dat je om de hete brij heen kunt draaien, dat je nare dingen op een aardige manier kunt zeggen, dat je kunt slijmen, liegen, goedpraten, stinkende wonden kunt maken en die met de mantel der liefde kunt bedekken. Dat schrijft Paulien Cornelissen in Taal is zeg maar echt mijn ding (blz. 8). En zij kan het weten. Want zij won in 2013 Wie is de mol.
Als Paulien gelijk heeft, beweeg ik me met deze column in Dorpsblad Langweer op gevaarlijk terrein. Slechts zo’n acht procent van wat we bij een ander voelen en wat we van een ander denken, komt voort uit wat die persoon tegen ons zegt. Het probleem is dat we ondertussen denken dat alles duidelijk is als we iets hebben gezegd of opgeschreven. Zo zou ik kunnen denken dat u voortaan weet dat praten heel veel misverstanden oplevert. Maar zo werkt dat niet. Want de kans is heel groot dat u vooral wat anders denkt of voelt. Iets als: wat denkt die dominee wel? Wil hij ons de les lezen? Ziet hij ons als mensen die hij wat uit moet leggen? Of als iemand die veel ruzie maakt? Of wil hij iets van me? Of begint hij er dadelijk over dat ze alleen in de kerk duidelijk tegen elkaar zijn? Nou, wees gerust: niks van dit alles.
Als ik dit allemaal zo opschrijf, moet ik dus opletten. Schrijven is net als praten, het levert voornamelijk misverstanden op. Slechts acht procent van de communicatie tussen mensen wordt pratend en schrijvend overgedragen. Over die andere 92% hebben we niet veel invloed.
Praten en verhalen vertellen is naast luisteren mijn dagelijks werk. Ook ik word vaak verkeerd begrepen, net als u. Dat kan niet anders. Dat komt omdat we gehandicapt zijn. We kunnen namelijk praten. Dat is raar: in onze taal noemen we het een handicap als je nìet kunt praten. Daar hebben we zelfs een raar woord voor: stom. Maar dat klopt niet, we hebben een handicap omdat we wèl kunnen praten. Het stomme is: we hebben dat niet eens door.
Dat komt allemaal omdat mensen een soort ijsbergen zijn. Bij een ijsberg zit maar een klein deel boven water. De rest zit er onder. En dat is gevaarlijk als je net langs zeilt. Voor je het weet, bots je tegen het stuk ijs dat zich onder water bevindt. Zo is het met mensen ook. ‘Boven water’ praten we met elkaar, maar ‘onder water’ voelen we veel meer dan wat er gezegd wordt. Niet over wàt de ander zegt, ontstaan ruzies en conflicten, maar over wat we daarbij vòelen. En daarom gaan we dingen gaan invullen die we de ander niet hebben nagevraagd: “Hij zei wel dat….., maar volgens mij bedoelde hij…….”
Om te voorkomen dat het je nu begint te duizelen, geef ik een voorbeeld van Paulien Cornelissen. Ze schrijft: Hoe meer ik erop let, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat mensen bijna altijd iets anders zeggen dan ze bedoelen. Zelfs een zin als ‘Wil jij nog koffie?’ kan van alles betekenen:
1. Wil jij nog koffie? Mooi, ik ook, dus als jij het even zet……
2. Wil jij nog koffie? Ik vraag het maar, want dan hoeven we het niet te hebben over die oersaaie problemen op je werk.
3. Wil jij nog koffie? Als je nee zegt, betekent dit dat de sfeer verpest is en ik het op korte termijn ga uitmaken.
Het is dus bepaald niet zo dat iets voor de ander duidelijk is als je iets hebt gezegd. En het is ook niet zo dat jij de ander altijd goed hoort. Kun je dat voorkomen als je niet De Mol bent? Ja. Dat wil zeggen: een beetje. Je kunt binnen bepaalde grenzen misverstanden tegengaan door zo open mogelijk te zijn over je motieven, door de ander open aan te kijken, de ander te vertellen wat je voelt en het gewoon eerlijk te zeggen als je iets van een ander gedaan wilt krijgen. Het helpt ook als je geen positie inneemt waarin je ver boven de ander staat en op de ander neerkijkt. Als ik op zondag hoog op de preekstoel sta, kan daar dus weinig goeds uit voortkomen. En het helpt ook door het te benoemen als iets in de blik of de houding van de ander je onzeker maakt.
Wij zijn wezens die kunnen praten en daarmee de meest grote misverstanden met elkaar kunnen krijgen. Dat is lastig, maar we hebben geen keus. Ik kan als Veldhuizen niet zo maar in een veldmuisje veranderen. Daar zijn er de laatste tijd trouwens al veel te veel van. We hebben ons lot, dat we kunnen praten, dus gewoon te dragen. En ik stel voor dat we dat met vreugde doen en blijven praten, vooral met elkaar in gesprek blijven. En telkens weer een krantje vol te schrijven. Dan groeit er toch telkens weer iets van leefbaarheid in ons dorp.
Aart Veldhuizen.