Vooraf aan de lezing:
Ik ben erg blij om hier te staan, dat ik weer terug ben na een jaar waarin ik ernstig ziek werd. U hebt vast wel begrepen dat mijn conditie weer goed is, maar dat mij weerstand nog erg laag is. Daarom bevind ik mij deze hele dienst op de preekstoel.
Achter de tafel, waar ik normaal gesproken de dienst vandaan leidt, zal Helma van Tongeren de evangelielezing doen.
Er zijn vier bijbelboeken die het verhaal vertellen van de opstanding van Jezus: het evangelie van Mattheüs, van Marcus, van Lucas en van Johannes.
Helma leest vanmorgen uit het Marcus-evangelie, dat het oudste is. Om precies te zijn leest ze de allerlaatste woorden van het Marcus, Marcus 16:1-8.
In de uitgave van onze Bijbels komen daar nog wel een paar verzen achteraan, maar die ontbreken in de oudste handschriften. Die verzen zijn later toegevoegd en staan in onze Bijbels daarom tussen haken. Wat Helma leest is dus het slot van het Marcus-evangelie. En je zult zo dadelijk horen dat niet alleen de opstanding van Jezus heel vreemd is, maar ook dat Marcus zijn boek heel vreemd laat eindigen. Zijn boek eindigt met schrik en angst,
hoor dadelijk maar. Maar voorafgaand aan de lezing eerst dit:
Het is een eeuwenoude traditie om met Pasen een grap te maken in de kerk. Het is om de dood uit te lachen. Pasen is immers het feest dat het leven sterker is dan de dood, dat de dood overwonnen is, dus het past om die dood wat uit te lachen vanmorgen. Weliswaar heeft in de Middeleeuwen ooit een paus het vertellen van een Paasgrap in de kerk verboden, omdat de grappen blijkbaar wat uit de hand liepen, of omdat hij niet zoveel gevoel voor humor had, dat kan ook. Maar ach, ik ben Protestant, dus ik trek me daar nooit wat van aan, en als je katholiek bent, hoop ik maar dat je me vergeeft.
Hierbij dus mijn paasgrap van dit jaar. Ik hoop natuurlijk dat je er wat om kunt grinniken, maar hardop lachen mag ook hoor!
Er was eens een man die kanker kreeg. Hij kreeg allerhande behandelingen, vele maanden lang.
Eigenlijk ging het best goed met hem en leek hij door de kanker heen te komen en ook zijn conditie kwam weer vrijwel helemaal terug. Hij pakte voorzichtig ook zijn werk weer wat op. Maar er was één lastig dingetje, al had hij dat zelf niet vaak in de gaten: door al die behandelingen was zijn geheugen een beetje aangetast.
Op een keer….. uh…… uh, ja, op een keer was het zo dat, uh…… Hè? Sjonge! Ik kan me niet meer herinneren hoe het verder ging…
Lezing: Markus 16:1-8
Lieve mensen, gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Het is het een verwarrende tijd. Oorlog in Europa, dreiging van escalatie, regeringsleiders die bijna idioten lijken. En dan zijn we zelf ook nog eens mensen die vaak tekort schieten. Hoe komt het straks allemaal? Wat is er waar dat alles goed komt, altijd, hoe dan ook?
Het lijkt erg naïef als je dat zegt. Want we weten dat het niet zo is, tenminste: lang niet altijd. Je hebt vast geheugenproblemenals je stelt dat het leven sterker is dan de dood. Als je nog wel alles op een rijtje hebt, zie je het omgekeerde: mensen die een kind verloren aan de dood. Vreselijke beelden van Gaza, van de Westbank, van Oekraïne en noem maar op en mensen die nìet genezen van een levensgevaarlijke ziekte.
Je zou bijna zeggen: zalig zijn zij die problemen hebben met hun geheugen, want ze zullen niet veel van de ellende weten. Nee, dat tegeltje van “Alles komt goed, altijd, hoe dan ook” op de voorkant van de liturgie is niet zomaar waar. Als je nuchter bent, zie je wel wat anders.
En nu is Jezus nog vermoord ook. Gekruisigd, gestorven en begraven. Met eigen ogen hebben ze vrijdag gezien dat ze hem legden in een graf in de rotsen en dat ze zoals gebruikelijk een grote steen voor de ingang van de grot wentelden. Hij die sprak van vrede, werd vermoord. Hij die opkwam voor mensen die werden uitgestoten, werd opgehangen. Hij die zoveel van God zelf had, werd als een misdadiger gekruisigd.
En dus zijn nu drie vrouwen onderweg naar het graf van Jezus, twee Maria’s en een Salomé. Ze komen hem zalven. Dat doe je met belangrijke mensen, met je geliefde, met een zieke en met een overledene om het lichaam van de overledene lang te kunnen bewaren. Maar wie had verwacht dat uitgerekend hij zou worden gekruisigd en zou sterven, nog in de kracht van zijn leven? Ze moesten de zalfolie dus nog kopen. En pal na zijn sterven begon met het invallen van de duisternis de sabbat en op sabbat was niks te koop. Toen gisteravond de sabbat voorbij was na het invallen van het duister hebben ze het dus nog kunnen kopen. En nu het licht geworden is, zijn ze op weg.
Ze willen zijn lichaam balsemen. Wat kunnen ze anders doen? Laat zijn graf een monument worden, een plek van bezinning, een plek van herinnering aan al die verhalen die hij vertelde en aan al die tekenen die hij deed. Laat het voorgoed een plek worden waar zijn lichaam wordt bewaard, een plek die we kunnen bezoeken zoals het graf van een geliefde. Of van Franciscus van Assisi, en van diens vrouwelijke medestander Clara, die je gebalsemd en wel in Assisi nog helemaal van top tot teen kunt zien liggen. Waar zou je beter vast kunnen houden wie Jezus was dan bij zijn graf waarin zijn lichaam is gebalsemd zodat het jaren, misschien wel eeuwen, goed blijft? En dan moet er ook maar een bordje bij gezet worden: “hier ligt Jezus van Nazaret, die zo veel voor ons betekende”.
Als wij niet uitkijken, gaan we ook alleen maar zo met Jezus om.
Nee, ze zijn niet hysterisch, die drie vrouwen. Integendeel, ze zijn broodnuchter. Ze weten maar al te zeer wat er allemaal aan de hand is in de wereld. Dat de dreiging toeneemt en er steeds meer spanningen ontstaan. Juist nú moet er aandacht blijven voor wie Jezus was. Want hij wees een andere weg om te gaan, een weg van waarlijk liefhebben.
Gaandeweg komen ze in de buurt van het graf. Opeens vragen ze zich af wie de steen voor hen weg moet wentelen die men vrijdagavond gerold heeft voor het graf dat in de rots is uitgehouwen. Maar als ze het graf zien liggen, zien ze dat de steen weggewenteld is. Ze kunnen zomaar het graf inlopen, maar zien daar het lichaam van Jezus niet liggen. Ze zien alleen een jongeman zitten in het graf, aan de rechterkant van waar het lichaam van Jezus lag.
Een jongeman. Hij heeft kleren aan, witte kleren. Alleen Marcus vertelt van een jongeman in het graf. Bij Mattheüs is het een engel en bij Lukas zijn het twee engelen bij het graf en bij Johannes is er niemand in het graf, pas later is daar Jezus zelf die Maria in de hof aanspreekt. Maar Marcus heeft het als enige over een jongeman die in het graf zit. Dat is niet voor niets. Als Marcus eerder vertelt dat Jezus gevangengenomen wordt in de hof van Getsémané, speelt daar bij hem ook een jongeman een rol. Alle leerlingen van Jezus waren gevlucht, op eentje na dan, zo vertelt Marcus: een jongeman. De jongeman stond uit een raam of zo te kijken, zag wat er gebeurde en had in de haast om Jezus te volgen een linnen kleed omgeslagen, en hij volgde hem. De soldaten grepen hem bij zijn kleed. Maar de jongeman schudde het linnen kleed van zich af en vluchtte naakt weg van de soldaten en ontkwam ternauwernood. Deze jongeman staat voor zovelen die worden vervolgd, armgemaakt, uitgekleed.
Vanmorgen laat Markus in het Paasverhaal diezelfde jongeman weer opduiken. En die uitgeklede, vervolgde jongeman, die laatste volgeling van Jezus is nu niet langer naakt. Hij heeft een wit kleed aan. Wit, de kleur van het feest, de kleur van de opstanding. Die jongeman die daar in het lege graf zit en de drie vrouwen aanspreekt, is het teken van de verandering van Jezus zelf: verworpen, uitgekleed en gekruisigd, gestorven en begraven, maar niet langer uitgeschakeld, niet langer bij de doden, maar bij de levenden.
Dat is niet zomaar te bevatten. Dat is misschien wel helemaal niet te bevatten. Opgestaan? Uit de dood? Daar staat ons verstand bij stil. Dat kan toch alleen maar in verhalen?
De drie vrouwen zien de jongeman zitten in het verder lege graf. Ze schrikken vreselijk. Maar de jongeman zegt tegen hen:
“Wees niet bang. Jullie zoeken Jezus van Nazaret, die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, Hij is niet hier; kijk, dat is de plek waar Hij was neergelegd. Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien, zoals Hij jullie heeft gezegd.’”
Horen de drie vrouwen hem wel? De vrouwen weten maar al te goed hoe hard de wereld is. En nu is Jezus’ graf ook nog eens leeg. Ook dat nog, nog vèrder stort hun wereld in. In opperste verwarring weten de vrouwen naar buiten te komen. Ze vluchten bij het graf vandaan, bevangen door angst en schrik, ze zijn zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeggen. En zo eindigt Marcus zijn boek met het zinnetje: ‘want ze waren zeer bevreesd’. In het Grieks eindigt dat zinnetje zelfs met het woordje ‘want’. Het is heel vreemd om daarmee je boek te eindigen. Maar ik snap Marcus wel. Marcus schreef zijn boek enkele tientallen jaren later, mogelijk rond de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, toen de bovenlaag van de bevolking werd afgevoerd en de tempel verwoest werd. Hij vertelt de opstanding van Jezus niet zomaar als een happy end. De vragen blijven. Wat was er waar van wat Jezus ooit zei, over dat Rijk van God dat midden onder ons is, dat rijk van vrede en recht? Het lijkt er zelfs niet op. En daarom eindigt hij zijn boek met drie vrouwen die ontzet raken, verbijsterd bij het graf wegvluchten en tegen niemand iets zeggen. Het is net alsof de schrik en de ontzetting van wat er op Goede Vrijdag en Pasen gebeurde hem nog altijd in de benen zit als hij zijn boek schrijft. Dat heeft mogelijk alles te maken met de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel die hij enkele tientallen jaren later meemaakte.
Pasen vier ook ik vanmorgen met de schrik in de benen, met de schrik van wat er allemaal misgaat in de wereld en met wat een mens allemaal overkomen kan. Ik roep niet klakkeloos alleen maar na dat Jezus is opgestaan, want ik heb ook gezien wat er misgaat, die medepatiënten die het niet haalden en onder een wit laken stilletjes van de afdeling werden afgevoerd. De kerk schiet te kort als we alleen maar triomfantelijk vieren dat alles goed zal komen, en geen oog heeft voor die plekken waar niet alles goed lijkt te komen.
Hoor! De jongeman zegt nog iets: “Zeg tegen Petrus en de anderen dat ze naar Galilea gaan. Daar zullen ze hem zien”.
Terug naar Galilea. Galilea staat voor het dagelijks leven. Ga terug het gewone dagelijkse leven in, dat vaak zo hard is. Ga. Daar zul je hem zien. Ga niet met oogkleppen op. Zie wat er om je heen gebeurt, en laat je erdoor raken. En als je dat doet, dan kan het zijn dat je ook op een keer merkt, misschien zonder dat je het zelf beseft dat je verder kunt, dat het goed komt. Hoe dan ook.
Die woorden sprak ik uit tegen Selma en de kinderen toen ik net gehoord had dat ik acute leukemie had, een klein jaar geleden. Ik zei: “Alles komt goed, altijd, hoe dan ook. Ook als ik kom te sterven ook dan komt het goed. Want jullie zullen je kunnen redden.” Annemarie maakte er het tegeltje van waarvan je de foto op de omslag van de orde van dienst ziet.
Het lijkt makkelijk gezegd en ik durf niet zomaar te zeggen dat die spreuk altijd opgaat: alles komt goed, altijd, hoe dan ook.
Hoewel? Ik zou het in elk geval nooit zomaar op een kaart zetten die ik een ander toe zou sturen. Al is het voor mij wel waar en voelde ik dat een jaar geleden zo en nu nog, ook vanuit Bijbelverhalen die me vertellen dat er leven is na de dood. Maar als algemene waarheid klinkt het veel te makkelijk. “Ja Aart, jij hebt makkelijk praten, want jij hebt de leukemie overleefd.”
Inderdaad. Maar er zit wel wat onder de spreuk op het tegeltje, dat mij ontzettend dierbaar is en dat ik in het ziekenhuis steeds sterker ben gaan zien. Dit: die Ene, die Opgestane, die is niet bij de doden, maar bij de levenden. Ja, hij leeft in onze herinnering met al die verhalen die ons zijn overgeleverd, zeker, maar dat is niet het enige. Hij is opgestaan wil zeggen dat hij telkens weer opduikt, in het leven, in òns leven. Dàt zie ik als het diepe geheim van het leven, dat hij midden in deze wereld, zelfs midden in de aardbevingen van Myanmar, in Gaza en Oekraïne, in de verpleegafdelingen in de ziekenhuizen en verpleeghuizen telkens weer verschijnt. Hij komt in de gestalte van een hulpverlener, in de gestalte van een wenende moeder die haar kind vasthoudt, in de gestalte van een fotograaf die een foto maakt die beroemd is geworden van een jongetje dat geen armen meer heeft. Daar verschijnt hij en hij houdt het alsmaar vol om telkens weer te komen in ons leven. Geen wonder, want hij is de Levende.
Als ik dat tot me door laat dringen, dan is het niet zo dat de Bìjbelverhalen zo wonderlijk zijn. Welnee. De werkelijkheid waarin we leven, díe is pas wonderlijk. Want telkens weer popt hij op. Kijk naar bloesem aan de bomen die in de winter zo doods lijken, naar plantjes die opeens weer boven de grond uit komen, naar nieuw leven dat groeit in de baarmoeder, naar een nieuwe weg die zich voor jou opent om te gaan, naar een naaste die er opeens zomaar voor je is of naar jouzelf als jij er zomaar bent voor een medemens.
Ga dus naar Galilea, ga het gewone leven in, dáár zul je hem zien. Let de komende Paastijd maar eens op die momenten, betrap ze en zeg dan eventjes vol verwondering: “Daar was Hij weer!”
Hij komt als de Noorderzon, zo schrijft Jan Willem Otten in het boek Zondagmorgen waaruit ik in het ziekenhuis elke dag een paragraafje las. Jezus is als de Noorderzon, hij is er telkens weer even, maar voordat het goed en wel tot je doordringt, is hij weer met de Noorderzon vertrokken.
In de Jezus-boeken van de Zuidafrikaanse schrijver Coetzee zegt de persoon die als Jezus wordt gezien: “Je moet me beloven dat je me niet begrijpt,
want als je me probeert te begrijpen, bederf je alles”.
Dat zinnetje geldt in het dagelijks leven altijd. We denken vaak veel te snel dat we een ander wel begrijpen. Maar bij Jezus geldt het nog veel sterker. Te begrijpen is het niet dat hij de Levende is. Je verstand staat erbij stil. Je hoeft het ook niet te begrijpen. Maar als je er oog voor hebt, zul je zien dat hij ook telkens weer aan jou verschijnt, als je opnieuw beginnen mag na wat je fout gedaan hebt, als handen van de zuster zich over je ontfermen, als een buurman je komt helpen, als een kind je liefde geeft en als iemand een kaart voor je uitkiest, er woorden op schrijft en die jou toestuurt. Waar mensen elkaar vasthouden, daar verschijnt Jezus als de Levende. Dat is het geheim van het leven, het geheim van de opstanding, zo gaat hij jou voor.
Ja, de jongeman heeft helemaal gelijk als hij in het lege graf zegt: “Hij is hier niet, hij is opgestaan.” Niet in het graf is hij, maar in het leven. En omdat hij de Levende is, mag ook jij telkens weer opnieuw beginnen. Zo mag jij leven en alles wat doods is achter je laten, de Levende achterna.
Zo mag het zijn.
Amen.